In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Kraam & Co B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin aan de geïntimeerde, een voormalige werknemer, verschillende vorderingen zijn toegewezen. De zaak betreft de financiële afwikkeling van het einde van het dienstverband van de geïntimeerde, die als leerling-kraamverzorgster bij Kraam & Co heeft gewerkt. De geïntimeerde heeft haar arbeidsovereenkomst opgezegd en verzocht om een eindafrekening, waarop Kraam & Co niet naar tevredenheid heeft gereageerd. De kantonrechter heeft de vorderingen van de geïntimeerde, waaronder vakantietoeslag, vergoeding voor overwerk, en opleidingskosten, toegewezen. Kraam & Co heeft in hoger beroep de toewijzing van deze vorderingen bestreden, met de stelling dat zij niet over de benodigde gegevens beschikt om de vorderingen te weerleggen. Het hof oordeelt dat er sprake is van een verzwaarde motiveringsplicht voor de werkgever, die moet kunnen aantonen dat de vorderingen onterecht zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, met enkele aanpassingen in de bedragen, en veroordeelt Kraam & Co in de kosten van het hoger beroep.