ECLI:NL:GHAMS:2022:954

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
200.275.796/01 en 200.260.744/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige in het kader van een echtscheiding tussen de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, woont in [plaats A] en de vader in [plaats B]. Beide ouders hebben advocaten ingeschakeld en de Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure. Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 27 oktober 2020, waarin vragen zijn gesteld over de hoofdverblijfplaats en de zorg- en opvoedtaken. De Raad heeft op 18 juli 2021 gerapporteerd en geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader te handhaven, met een zorgregeling die de huidige situatie respecteert.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2022 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De moeder pleit voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats naar haar adres, terwijl de vader de huidige regeling wil handhaven. Het hof overweegt dat de huidige regeling, hoewel belastend voor de minderjarige, in zijn belang is en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet wenselijk is. De ouders worden aangespoord om beter samen te werken in de communicatie over de minderjarige.

Uiteindelijk besluit het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de verzoeken van de moeder af te wijzen. De zorgregeling wordt aangepast, zodat de minderjarige in de oneven weken bij de moeder verblijft van woensdag uit school tot maandag naar school, en in de even weken van woensdag uit school tot donderdag. De verdeling van de vervoersbewegingen wordt ook vastgesteld, waarbij de vader verantwoordelijk is voor het halen en brengen van de minderjarige op specifieke dagen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Beschikking van de meervoudige kamer van 29 maart 2022 inzake
zaaknummer: 200.260.744/01
(zaaknummer rechtbank: C/15/274760 / FA RK 18-3084)
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.F.M. Visscher te Volendam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Koudstaal te Bloemendaal.
en in de zaak met:
zaaknummer: 200.275.796/01
(zaaknummer rechtbank: C/15/278195 / FA RK 18-4792)
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.F.M. Visscher te Volendam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Koudstaal te Bloemendaal.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 27 oktober 2020.
1.2.
Het hof heeft bij beschikking van 27 oktober 2020 onder andere het volgende bepaald:
“verzoekt de raad onderzoek te verrichten naar de vragen:
- met welke hoofdverblijfplaats is het belang van [minderjarige] het meest gediend?
- welke verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de ouders is het meest in het belang van [minderjarige] ?;
- is een wijziging van de school, naar de basisschool [x] in [plaats A] in het belang van [minderjarige] ?;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot zondag7 februari 2021 pro forma, met het verzoek aan de raad voor die datum omtrent de resultaten van dit onderzoek schriftelijk rapport en advies uit te brengen aan het hof;
bepaalt alsvoorlopigezorgregeling dat [minderjarige] bij de moeder verblijft in de even weken van woensdag uit school tot maandag naar school en in de oneven weken van woensdag op donderdag;”
1.3.
Op 19 juli 2021 is het rapport van de raad van 18 juli 2021 bij het hof ingekomen.
1.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de GI van 7 december 2020,
- een brief van de zijde van de vader van 11 december 2020;
- een brief van de zijde van de moeder van 14 december 2020.
1.5.
Het hof heeft op 22 december 2020 een brief gestuurd aan de GI naar aanleiding van de brief van 7 december 2020, dat het hof geen nadere beslissing zal nemen of toelichting zal geven op de vastgestelde zorgregeling. Partijen hebben een afschrift van deze brief ontvangen.
1.6.
Hierna zijn nog de volgende stukken ingekomen:
- de vader heeft op 15 januari 2021 een aanvullend verzoek ingediend;
- de moeder heeft op 5 februari 2021 een verweerschrift tegen het aanvullend verzoek van de vader ingediend;
- een brief van de zijde van de vader van 8 maart 2021, met bijlage (productie HH – beschikking rechtbank van 5 februari 2021);
- op 9 augustus 2021 heeft de raad bij mail verzocht de zaak snel op zitting te plannen;
- een brief van de zijde van de moeder van 7 februari 2022, met bijlagen en aanvullende verzoeken;
- een brief van de zijde van de vader van 9 februari 2022, met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vader van 14 februari 2022, met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 15 februari 2022, met bijlagen.
1.7.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 18 februari 2022. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: de GI) is door het hof als informant gehoord.

2.Nadere feiten

De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar heeft op 5 februari 2021 op verzoek van de GI en met wijziging van de bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 18 december 2019 en dit hof van 27 oktober 2020 vastgestelde zorgregeling bepaald dat:
Regulier:
- [minderjarige] verblijft in de oneven weken van woensdag uit school tot maandag naar school en in de even weken van woensdag op donderdag bij de moeder;
- de vader haalt [minderjarige] in de eerste even week op donderdagochtend bij de moeder op en brengt hem naar school;
- de vader haalt [minderjarige] in de eerste oneven week op woensdagmiddag uit school op en brengt hem naar de moeder;
- de vader haalt [minderjarige] in de laatste oneven week op maandagochtend bij de moeder op en brengt hem naar school.
De in de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 18 december 2019 opgenomen regeling voor de vakanties en feestdagen is in de beschikking van 5 februari 2021 ongewijzigd overgenomen, inclusief de bepaling dat op Vader- en Moederdag de reguliere zorgregeling doorloopt.

3.Nadere motivering van de beslissing

3.1.
Bij aanvullend verzoek van 14 januari 2021 heeft de vader verzocht de voorlopige zorgregeling die het hof bij beschikking van 27 oktober 2020 heeft vastgelegd, te wijzigen. Ter zitting op 18 februari 2022 heeft de vader dit verzoek ingetrokken, zodat het hof hierop niet meer hoeft te beslissen.
Aan het hof ligt nog ter beoordeling voor de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de zorgregeling en de inschrijving van [minderjarige] op een school in [plaats A] . Bij brief van 7 februari 2022 heeft de moeder verzocht om toestemming tot inschrijving op een andere school dan zij eerder heeft verzocht. Zij verzoekt nu vervangende toestemming tot inschrijving van [minderjarige] op basisschool [y] in [plaats A] met ingang van 9 mei 2022.
3.2.
Het hof heeft de raad bij tussenbeschikking van 27 oktober 2020 verzocht onderzoek te verrichten naar de onder 2.2. genoemde vragen.
De raad heeft op 18 juli 2021 een rapport uitgebracht. In dit rapport adviseert de raad de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet te wijzigen en deze bij de vader te houden. Ten aanzien van de zorgregeling adviseert de raad de door het hof bij de beschikking van 27 oktober 2020 vastgestelde voorlopige zorgregeling te handhaven. De raad adviseert de ouders daarnaast om voor de behandeling bij het hof een tweewekelijks haal- en brengschema op te stellen. Als dit de ouders niet lukt is het advies aan het hof om dit vast te stellen en het halen en brengen bij helfte te verdelen.
3.3.
Uit de onder 2.7 genoemde schriftelijke reactie van 7 februari 2022 van de moeder komt, kort samengevat, naar voren dat de moeder van mening is dat de ouders niet in staat zijn constructief samen te werken en dat dit ligt aan de opstelling van de vader. Het is problematisch voor de uitvoering van een co-ouderschap. Volgens de moeder waren er geen problemen toen [minderjarige] bij haar woonde en gaat het beter met hem nu hij haar meer ziet. Zij is dan ook van mening dat [minderjarige] het beste bij haar zijn hoofdverblijfplaats kan hebben. Omdat zij inmiddels is verhuisd, heeft zij haar verzoek met betrekking tot de vervangende toestemming tot inschrijving van [minderjarige] op een basisschool gewijzigd naar basisschool [y] te [plaats A] . Daarnaast heeft zij, voor het geval de zorgregeling gelijk blijft, een aanvullend verzoek gedaan de reisbewegingen gelijk tussen partijen te verdelen conform het door haar als productie 62 overgelegde schema.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder hieraan (bij monde van haar advocaat) het volgende toegevoegd. Het gaat goed met [minderjarige] . Hij doet het goed op school en hij is een blij kind. De moeder merkt daarbij wel op dat zij veel faciliteert voor [minderjarige] , dingen die de vader vergeet, en dat dit een van de redenen is dat het goed gaat. Daarom zou het beter zijn als de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar is. Daarnaast zou zij dan als eerste worden geïnformeerd over zaken die [minderjarige] betreffen. Nu moet zij steeds om informatie vragen bij de vader, die niet snel reageert. Om die reden verzoekt zij, ook als de zorgregeling ongewijzigd zou blijven, te bepalen dat [minderjarige] wordt ingeschreven op haar adres. Verder is zij van mening dat (als de zorgregeling hetzelfde blijft) de vervoersbewegingen bij helfte moeten worden gedeeld, omdat het een gedeelde verantwoordelijkheid van de ouders is. Zij is weliswaar naar [plaats A] verhuisd, maar die verhuizing was noodzakelijk. De omgeving in [plaats A] is voor [minderjarige] vertrouwd.
3.4.
In de onder 2.7. genoemde schriftelijke reactie van de vader van 9 februari 2022 staat welke zorgtaken hij op zich heeft genomen en de moeilijkheden die hij ervaart in de communicatie met de moeder.
De vader heeft hieraan ter zitting in hoger beroep (bij monde van zijn advocaat) het volgende toegevoegd. Hij ziet dat het met [minderjarige] naar omstandigheden goed gaat, maar het kan beter. [minderjarige] wordt helaas nog steeds belast door de verstoorde communicatie tussen de ouders. Gelukkig gaat het goed op school. De vader is het eens met het rapport van de raad, het is goed als de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem blijft. Een wijziging van het hoofdverblijf zou ook niet overeenstemmen met de mate van verblijf van [minderjarige] bij de ouders. Bovendien is het niet praktisch, de vader woont dichter bij de school van [minderjarige] . Er is sinds de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2021 een lopende regeling met betrekking tot de vervoersbewegingen. De vader kan zich hierin vinden. Hij is het niet eens met het verzoek van de moeder met betrekking tot de vervoersbewegingen. Hij betwist dat de ouders deze beiden voor de helft voor hun rekening zouden moeten nemen. De moeder heeft ervoor gekozen te verhuizen. De vader verwijst naar een uitspraak van dit hof (ECLI: GHAMS:2022:268) waaruit in zijn visie volgt dat in zo’n geval het halen en brengen niet een gedeelde verantwoordelijkheid van beide ouders is.
3.5.
De vertegenwoordiger van de GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij [minderjarige] bij beide ouders heeft gezien en op school. Uitgangspunt is dat het goed met [minderjarige] gaat. De ouders hebben in beginsel geen zorgen over het verblijf van [minderjarige] bij de andere ouder. Ook [minderjarige] zelf is blij met beide ouders. [minderjarige] vindt wel dat ze liever tegen elkaar moeten zijn. Er is onlangs door de GI het traject Erfscheiding ontwikkeld. Dit is een methodiek om gescheiden ouders te helpen, waarbij niet naar de contra-indicaties (zoals lopende procedures) wordt gekeken. De ouders wonen in twee huizen met een hele dikke schutting ertussen, maar er moet in die schutting een deurtje komen waar [minderjarige] doorheen kan, zo heeft de GI dit traject omschreven. Door omstandigheden heeft het een tijd geduurd voordat de ouders konden starten, maar inmiddels is dat gelukt. De GI ziet hierin kansen voor de ouders.
3.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het rapport en het advies nader toegelicht. [minderjarige] groeit gedwongen op in twee werelden, dit heeft te maken met de ouders. Dat beperkt hem in zijn ontwikkeling en kleurt het aangaan van relaties. Tegelijkertijd ziet de raad dat [minderjarige] een veerkrachtige jongen is, die zich redelijk lijkt te kunnen voegen in het perspectief dat de ouders hem bieden. De school ziet een positieve ontwikkeling. Dat is goed, want bij de ouders ziet de raad geen verbetering in hun opstelling naar elkaar. [minderjarige] is gedwongen daarmee om te gaan. Het gaat nu redelijk en de raad acht het dan ook het meest in het belang van [minderjarige] om de situatie niet te veranderen. De hoofdverblijfplaats bij de vader dient gehandhaafd te worden en de huidige zorgregeling is het maximaal haalbare. Het halen en brengen zou door de ouders onderling afgesproken moeten worden; het is hun gezamenlijke verantwoordelijkheid. Nu dat de ouders niet lukt, is het van belang dat hiervoor een duidelijke regeling wordt bepaald.
De raad heeft voorts opgemerkt dat de GI van groot belang is bij de ondersteuning in de communicatie tussen de ouders.
3.7.
Het hof zal de adviezen van de raad ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling volgen en overweegt hiertoe als volgt. Op dit moment gaat het naar omstandigheden goed met [minderjarige] . Hij heeft met zijn beide ouders een regelmatig en goed contact. Ondanks de moeizame communicatie tussen de ouders lijkt [minderjarige] zich voldoende vrij te voelen om van zijn beide ouders te houden. Het gaat ook goed met hem op school. Hoewel het heen en weer reizen voor [minderjarige] wel (enigszins) belastend is, komt de huidige regeling tegemoet aan zijn behoefte aan contact met beide ouders. Er lijkt een voorzichtig evenwicht te zijn ontstaan en [minderjarige] is gewend geraakt aan deze situatie.
Een wijziging van zijn hoofdverblijfplaats, school en de zorgregeling zou een grote verandering zijn in het dagelijks leven van [minderjarige] en (opnieuw) aanpassingen van hem vergen. Het hof acht dit niet in zijn belang. Anders dan de moeder verwacht het hof niet dat de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar, althans de inschrijving van [minderjarige] op haar adres, ruis zou wegnemen omdat zij dan als eerste informatie over [minderjarige] zou krijgen. De ouders zullen, onafhankelijk van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , hoe dan ook informatie over hem met elkaar moeten delen. Zoals ter zitting in hoger beroep door het hof aan de ouders is voorgehouden, zou het helpen als zij zich daarbij iets meer inleven in de positie van de andere ouder. Zo zou de moeder de vader enige tijd kunnen gunnen voor zijn reactie op haar vragen en zou de vader meer oog kunnen hebben voor het belang van de moeder bij vlotte informatie over [minderjarige] .
Een inschrijving op het adres van de moeder ligt gelet op de locatie van de school van [minderjarige] en de zorgregeling niet in de rede. Daarbij komt dat de door de moeder gestelde problematiek met name ziet op de communicatie en informatie-uitwisseling tussen de ouders. De ouders zullen hier samen, onder begeleiding van de GI, aan moeten werken.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de verzoeken van de moeder ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de vervangende toestemming voor inschrijving op de school in [plaats A] zal afwijzen. De bestreden beschikking zal worden vernietigd ten aanzien van de reguliere zorgregeling en de zorgregeling zoals opgenomen in de tussenbeschikking van 27 oktober 2020 zal als definitieve zorgregeling worden bepaald, met dien verstande dat gebleken is dat de ouders het erover eens zijn dat de even en oneven weken omgedraaid dienen te worden. Dat betekent dat als definitieve zorgregeling zal gelden dat [minderjarige] bij de moeder is in de oneven weken van woensdag uit school tot maandag naar school en in de even weken van woensdag op donderdag.
3.8.
Voorts is nog aan de orde het halen en brengen, oftewel de verdeling van de vervoersbewegingen tussen de woonplaats van de moeder en de woonplaats van de vader / de school. Omdat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] is uitgebreid en de moeder in [plaats A] woont, heeft zij veel extra reistijd in verband met de afstand tot de school van [minderjarige] . Zij vindt het niet terecht dat alle extra reisbewegingen voor haar rekening komen. Dit heeft tot veel discussie tussen de ouders geleid. De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar heeft op verzoek van de GI bij beschikking van 5 februari 2021 een regeling vastgesteld ten aanzien van de vervoersbewegingen bij de uitvoering van de door het hof op 27 oktober 2020 bepaalde voorlopige zorgregeling. De rechtbank heeft daarbij ook de beschikking van het hof in zoverre gewijzigd dat (in overeenstemming met de wens van de ouders) de even en oneven weken zijn omgedraaid.
Deze regeling wordt thans gevolgd door de ouders. Er is echter nog steeds discussie over de vervoersbewegingen. De vader kan zich neerleggen bij de regeling zoals deze nu geldt op grond van voornoemde beschikking van de rechtbank. De moeder wenst een meer gelijke verdeling. De raad heeft het hof met nadruk geadviseerd een beslissing hierover te geven, nu de ouders hier niet zelf uitkomen en dit tussen hen een punt van discussie blijft.
Gelet hierop zal het hof bepalen wie wanneer [minderjarige] moet halen of brengen. Wellicht ten overvloede merkt het hof op dat de rechtbank in de beschikking van 5 februari 2021 een regeling over het halen en brengen in het kader van de door het hof bepaalde voorlopige zorgregeling heeft vastgesteld. Thans zal het hof de definitieve zorgregeling vaststellen en daarbij tevens de verdeling van de vervoersbewegingen bepalen. Dat betekent dat de door de rechtbank vastgestelde regeling in het kader van de voorlopige zorgregeling niet meer geldt.
Alvorens een regeling te bepalen merkt het hof nog het volgende op. De moeder is verhuisd naar [plaats A] en op een behoorlijke afstand van de vader en de school van [minderjarige] gaan wonen. Over de noodzaak van die verhuizing verschillen partijen van mening. De verhuizing heeft inmiddels een behoorlijke tijd geleden plaatsgevonden, in de onrustige periode rond de echtscheiding toen onduidelijk was bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zou gaan hebben. De uitspraak van dit hof waarnaar de advocaat van de vader ter zitting heeft verwezen betreft een andere situatie dan de onderhavige en is hier niet van toepassing. De moeder woont inmiddels al lange tijd in [plaats A] en in het belang van [minderjarige] moet gezocht worden naar een constructieve oplossing. Daarbij dient de vader zich in te spannen om een aandeel in het halen en brengen op zich te nemen, ook al heeft hij niet gekozen voor deze situatie. Anderzijds dient de moeder los te laten dat de reisbewegingen exact gelijk verdeeld moeten worden en dient zij te onderkennen dat deze situatie sowieso een extra inspanning van de vader vraagt.
Het hof gaat uit van een schema van vier weken en oordeelt de navolgende verdeling van de vervoersbewegingen redelijk. De vader brengt [minderjarige] alle woensdagen uit school naar de moeder en de vader haalt [minderjarige] in de oneven weken op donderdag op bij de moeder en brengt hem naar school. In de laatste even week haalt de vader [minderjarige] op maandag op bij de moeder en brengt hem naar school.
Dit betekent dat in een periode van vier weken 7 vervoersbewegingen voor rekening van de vader komen en 9 voor rekening van de moeder.
Schematisch weergegeven wordt de zorgregeling met de haal- en brengregeling in een periode van vier weken als volgt:
Oneven weken( [minderjarige] is bij de moeder van woensdag uit school tot maandag naar school)
Maandag bij vader
Dinsdag bij vader
Woensdag de vader haalt [minderjarige] uit school en brengt hem naar de moeder
Donderdag de vader haalt [minderjarige] op bij de moeder en brengt hem naar school; de moeder haalt hem ’s middags uit school
Vrijdag de moeder brengt [minderjarige] naar school en haalt hem uit school op
Zaterdag bij moeder
Zondag bij moeder
Even weken( [minderjarige] is bij de moeder van woensdag op donderdag)
Maandag eerste even week: de moeder brengt [minderjarige] naar school
Maandag laatste even week: de vader haalt [minderjarige] op bij de moeder en brengt hem naar school
Dinsdag bij vader
Woensdag de vader haalt [minderjarige] uit school en brengt hem naar de moeder
Donderdag de moeder brengt [minderjarige] naar school
Vrijdag bij vader
Zaterdag bij vader
Zondag bij vader
Verder heeft de moeder aanvankelijk verzocht dat [minderjarige] op Moederdag bij de moeder verblijft en op Vaderdag bij de vader, vanaf de dag voor Moeder- dan wel Vaderdag tot zondag 19.00 uur, waarbij de ouder bij wie het kind dient te verblijven het kind ophaalt en de andere ouder het kind op zondag om 19.00 uur.
Het hof zal dit verzoek afwijzen. Naar het oordeel van het hof dienen de ouders over deze dagen, al dan niet met behulp van de GI, afspraken te maken. Indien dit niet lukt, loopt de reguliere regeling door. Daarbij komt dat dit verzoek ook door de GI is voorgelegd aan de rechtbank Noord-Holland, waarop in de uitspraak van 5 februari 2021 wederom is beslist dat de reguliere zorgregeling op die dagen doorloopt.
3.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.260.744/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de vervangende toestemming tot inschrijving van [minderjarige] op een school in [plaats A] is afgewezen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
en in de zaak met zaaknummer 200.275.796/01:
In principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ;
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de zorgregeling en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken dat [minderjarige] bij de moeder verblijft:
in de oneven weken van woensdag uit school tot maandag naar school en in de even weken van woensdag uit school tot donderdag naar school,
waarbij de vader [minderjarige] alle woensdagen uit school naar de moeder brengt, de vader [minderjarige] in de oneven weken op donderdag ophaalt bij de moeder en naar school brengt en de vader in de laatste even week op maandag [minderjarige] ophaalt bij de moeder en naar school brengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.F. Miedema en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 29 maart 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.