ECLI:NL:GHAMS:2022:943

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.301.902/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontruiming van een huurwoning na echtscheiding tussen ouders en de gevolgen voor de zoon

In deze zaak gaat het om een kort geding in het kader van huurrecht, waarbij de zoon van een gescheiden paar zijn vader uit de door hem gehuurde woning heeft gezet. De vader, [geïntimeerde], heeft in 2019 afgesproken dat hij bij zijn zoon, [appellant], in de woning mocht wonen. Echter, op 21 juni 2021 heeft [appellant] zijn vader met behulp van de politie uit de woning gezet, wat door het hof als onrechtmatig wordt beschouwd. Het hof oordeelt dat er voldoende bewijs is dat er een huurovereenkomst bestaat tussen [appellant] en [geïntimeerde], ondanks de betwisting van [appellant]. Het hof heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellant] wordt veroordeeld om zijn vader weer toegang tot de woning te geven onder bepaalde voorwaarden. Het hof benadrukt dat de ontruiming zonder recht of titel heeft plaatsgevonden en dat [geïntimeerde] recht heeft op toegang tot de woning, mits hij zich aan de voorwaarden houdt. De zaak illustreert de complexiteit van huurrecht in situaties van familierelaties en de noodzaak van juridische procedures om onrechtmatige handelingen te corrigeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.301.902/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9410185 KK EXPL 21-607
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 maart 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Goedhart te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D. Karpuz te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 22 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 27 september 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser in verzet en [geïntimeerde] als gedaagde in verzet. Deze dagvaarding, met producties, bevat tevens de grieven. [geïntimeerde] heeft daarna een memorie van antwoord ingediend.
Partijen hebben de zaak op de zitting van 22 februari 2022 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – kort samengevat – alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

2.Feiten

De door de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 1.1. tot en met 1.6. opgesomde feiten, zijn niet betwist. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Die feiten komen, samengevat en aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding voldoende aannemelijk zijn geworden, neer op het volgende.
2.1
[appellant] huurt sinds 31 mei 2018 van Stichting Stadgenoot de woning aan de [adres 1] (hierna: de woning) voor een bedrag van (destijds) € 616,78 per maand.
2.2
[geïntimeerde] is de vader van [appellant] . Hij is gescheiden van zijn ex-echtgenote, de moeder van [appellant] , en heeft in 2018 de voormalige echtelijke woning aan de [adres 2] verlaten. In juni 2019 hebben [geïntimeerde] en [appellant] afgesproken dat [geïntimeerde] in de door [appellant] gehuurde woning kan wonen.
2.3
[geïntimeerde] maakt sindsdien maandelijks geld over op de rekening van [appellant] . Deze bedragen variëren in hoogte van € 200,- tot € 570,- per maand. De betalingen hebben sinds november 2019 als omschrijving “
Huur”.
2.4
Op 21 juni 2021 is [geïntimeerde] door [appellant] met behulp van de politie uit de woning gezet.
2.5
Op 25 juni 2021 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellant] een brief gestuurd en daarin verzocht om [geïntimeerde] binnen 24 uur na ontvangst van deze brief toegang tot de woning te verschaffen en in het bezit te stellen van de sleutels. [appellant] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

3.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg bij dagvaarding van 7 juli 2021 gevorderd dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
a. [appellant] zal veroordelen om binnen één dag na betekening van het vonnis de sleutels van de woning aan [geïntimeerde] te verstrekken en hem toegang tot de woning te verschaffen, waarbij [geïntimeerde] zal kunnen beschikken over warm water en verwarming, toilet-, bad- en keukenvoorzieningen tot de huurovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, en indien [appellant] hieraan geen gevolg geeft, [geïntimeerde] zal machtigen om zichzelf toegang tot de woning te verschaffen en de sloten te veranderen, een en ander met de hulp van de deurwaarder, althans de sterke arm.
subsidiair
[appellant] zal veroordelen om binnen één dag na betekening van het vonnis de sleutels van de woning aan [geïntimeerde] te verstrekken en hem toegang tot de woning te verschaffen, waarbij [geïntimeerde] zal kunnen beschikken over warm water en verwarming, toilet-, bad- en keukenvoorzieningen tot de huurovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat [appellant] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
meer subsidiair
[appellant] zal veroordelen om binnen twee dagen een bedrag van € 15.000,- aan [geïntimeerde] te voldoen ten titel van voorschot op schadevergoeding;
in alle gevallen
zal bepalen dat [appellant] zich dient te onthouden van het betreden van de woning, zonder voorafgaande toestemming van [geïntimeerde] , een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat [appellant] in overtreding is en/of in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
[appellant] zal veroordelen in de proceskosten, met rente en nakosten.
3.2
[appellant] is niet verschenen. De kantonrechter heeft daarop bij vonnis van 27 juli 2021 de vorderingen zoals hiervoor weergegeven onder b), d) en e) bij verstek toegewezen waarbij de dwangsom is bepaald op € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,-.
3.3
[appellant] is bij dagvaarding van 27 augustus 2021 in verzet gekomen tegen dit vonnis. Hij heeft in verzet – kort gezegd – gevorderd dat het verstekvonnis van 27 juli 2021 wordt vernietigd en [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vorderingen dan wel dat zijn vorderingen zullen worden afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in de verstek- en verzetprocedure, met nakosten.
3.4
[geïntimeerde] heeft daarop zijn eis gewijzigd, in die zin dat hij het voorschot op schadevergoeding niet meer subsidiair vordert, maar in alle gevallen, en dat hij het gevorderde voorschot wijzigt van € 15.000,- naar € 3.977,86 tot 1 oktober 2021 te vermeerderen met € 50,- per dag voor iedere dag dat hij na die datum geen toegang heeft tot de woning.
3.5
De kantonrechter heeft het verzet van [appellant] ongegrond verklaard en het vonnis van 27 juli 2021 bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de verzetprocedure. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat aannemelijk is dat tussen [appellant] en [geïntimeerde] een huurovereenkomst bestaat en dat voorshands ervan moet worden uitgegaan dat tussen partijen (op enig moment) is afgesproken dat [geïntimeerde] alleen in de woning mocht wonen. [geïntimeerde] heeft zich mogelijk niet als een goed huurder gedragen door de woning vol te stouwen met een enorme hoeveelheid spullen, maar niet is gebleken dat [geïntimeerde] is gewaarschuwd dat de huurovereenkomst zou eindigen als hij de woning niet zou opruimen. De ontruiming heeft zonder recht of titel plaatsgevonden. Als [appellant] had willen bewerkstelligen dat [geïntimeerde] de woning verliet, had hij in rechte ontbinding en ontruiming moeten vorderen. Het door [geïntimeerde] gevorderde voorschot op schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het spoedeisende belang bij deze vordering onvoldoende is aangetoond.
De procedure in hoger beroep
3.6
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met 10 grieven op. Met
grief 1 en 2voert [appellant] aan dat tussen partijen geen huurovereenkomst tot stand is gekomen. Met
grief 3richt [appellant] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat er voorshands van uit moet worden gegaan dat (op enig moment) tussen partijen de afspraak is gemaakt dat [geïntimeerde] alleen in de woning mocht wonen. Tot slot voert [appellant] met
grief 4 t/m 8– kort samengevat – aan dat er aanleiding bestaat om de ontruiming van de woning in stand te laten, onder andere omdat [geïntimeerde] overlast zou hebben veroorzaakt en een huurachterstand zou bestaan.
Grief 9 en 10zijn zogenoemde veeggrieven.
3.7
[geïntimeerde] heeft aan de vorderingen, zoals door hem na eiswijziging in de verzetprocedure geformuleerd (zie 3.1 en 3.4), ten grondslag gelegd dat tussen hem en [appellant] een huurovereenkomst bestaat ten aanzien van de gehele woning. Hij stelt dat hij de woning huurt sinds juni 2019, in eerste instantie voor € 150,- per maand, welk bedrag later is verhoogd naar € 570,- per maand. De ontruiming heeft zonder recht of titel plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft daarna in de winteropvang verbleven en aansluitend in hostels. Daar heeft hij de financiële middelen echter niet voor, aldus (nog steeds) [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt dat zijn situatie schrijnend is en dat hij daarom een spoedeisend belang heeft bij onmiddellijke toegang tot de woning.
Een huurovereenkomst?
3.8
[appellant] heeft zijn verweer dat tussen hem en [geïntimeerde] geen huurovereenkomst bestaat, als volgt onderbouwd. [geïntimeerde] hoefde niet te betalen voor het gebruik van de woning. Er was slechts een vergoeding van € 150,- overeengekomen, welk bedrag betrekking had op de kosten voor gas, water, licht, TV, internet en boodschappen. De werkelijke kosten voor deze posten overstijgen een bedrag van € 300,- per maand. Dat een huurovereenkomst is gesloten met een huurprijs van € 570,- per maand zoals [geïntimeerde] stelt, is volgens [appellant] niet aannemelijk. [geïntimeerde] heeft in de echtscheidingsprocedure namelijk verzocht om het gebruiksrecht van de echtelijke woning. Bovendien zijn de lasten voor de woning veel hoger dan € 570,- per maand. Toen [geïntimeerde] teveel geld begon over te maken, heeft [appellant] dat teruggestort. Dit had echter geen zin, omdat [geïntimeerde] het bedrag meteen weer overmaakte, aldus (nog steeds) [appellant] .
3.9
Op grond van artikel 7:201 lid 1 BW bestaat tussen partijen een huurovereenkomst – met in dit geval de bijbehorende ontruimingsbescherming – als de ene partij (de verhuurder) zich tegenover de andere partij (de huurder) heeft verbonden een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie.
3.1
Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat tussen partijen geen huurovereenkomst bestaat. Uit de gedingstukken blijkt dat [geïntimeerde] vanaf juli 2019 vrijwel maandelijks tussen de € 200,- en € 570,- aan [appellant] heeft betaald. Dit wijkt af van de afspraak die volgens [appellant] eruit zou bestaan dat [geïntimeerde] slechts € 150,- zou betalen. Deze bedragen wisselden weliswaar in hoogte en er zijn ook een paar maanden (januari, maart, mei, juni en juli 2020) waarin [geïntimeerde] niets heeft betaald, maar vanaf augustus 2020 heeft [geïntimeerde] iedere maand minstens € 450,- betaald en in de meeste maanden € 560,- of € 570,-. Deze bedragen liggen hoger dan de gebruikelijke kosten voor gas, water, licht, tv en internet. [appellant] heeft slechts één keer een bedrag van € 350,- teruggestort, maar [geïntimeerde] heeft dit bedrag direct opnieuw overgemaakt en [appellant] heeft daarna alle betalingen zonder protest behouden. Als [appellant] daadwerkelijk bezwaar had tegen de betalingen van [geïntimeerde] , had het in de rede gelegen dat hij vaker bedragen had teruggestort en [geïntimeerde] had aangemaand te stoppen met het overmaken van bedragen van dergelijke omvang. [appellant] heeft niet gesteld dat hij dit heeft gedaan. Hij heeft de betalingen daarmee aanvaard. Gelet hierop is voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] zich heeft verbonden tot het betalen van € 570,- als tegenprestatie voor het gebruik van de woning. Nu [appellant] het gebruik van de woning (of in ieder geval een deel daarvan) aan [geïntimeerde] heeft verstrekt, gaat het hof in dit kort geding ervan uit dat tussen partijen een huurovereenkomst bestaat.
3.11
Dat [geïntimeerde] in de echtscheidingsprocedure om de echtelijke woning heeft verzocht en dat de woonlasten van [appellant] door de betalingen van [geïntimeerde] mogelijk niet gedekt worden, is voor beantwoording van de vraag of is voldaan aan de vereisten van 7:201 lid 1 BW, niet van belang.
Mocht [geïntimeerde] alleen in de woning wonen?
3.12
Daarmee is de vraag aan de orde of (op enig moment) tussen partijen de afspraak is gemaakt dat [geïntimeerde] alleen in de woning mocht wonen, zoals [geïntimeerde] stelt. Het hof is van oordeel dat dit onvoldoende aannemelijk is geworden. Hierbij zijn de volgende omstandigheden van belang. De woning heeft twee slaapkamers en [appellant] heeft op de zitting van het hof toegelicht dat [geïntimeerde] en hij beiden een eigen slaapkamer hadden. [geïntimeerde] heeft op die zitting gezegd dat hij vooral in zijn eigen slaapkamer verbleef en dat hij niet in de woonkamer kwam. Volgens [geïntimeerde] had [appellant] meerdere sleutels en kwam hij in de woning als hij zin had. [appellant] ging volgens [geïntimeerde] ook met zijn vrienden in de woonkamer zitten. Dat [geïntimeerde] altijd alleen in de woning heeft gewoond, zoals hij aanvankelijk stelde, is om deze reden niet aannemelijk. Het enkele feit dat [geïntimeerde] een bepaalde periode alleen in de woning heeft gewoond, is onvoldoende om aan te nemen dat tussen partijen de afspraak bestond dat [geïntimeerde] alleen in de woning mocht wonen. In dit kader is ook van belang dat [appellant] heeft toegelicht dat hij in verband met de corona-uitbraak en de verzamelwoede van [geïntimeerde] naar zijn moeder is gevlucht, omdat hij het niet meer volhield om met [geïntimeerde] samen te wonen. Op het verzamelprobleem zal hieronder nader worden ingegaan, maar naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat hiervan sprake is. Ook uit het feit dat een buurvrouw heeft verklaard dat zij [appellant] nooit heeft gezien en niet wist dat hij in de woning woonde, kan niet worden afgeleid dat tussen partijen de afspraak is gemaakt dat [geïntimeerde] alleen in de woning mocht wonen. Een en ander betekent dat het hof ervan uitgaat dat [geïntimeerde] slechts recht heeft op het gebruik van een gedeelte van de woning, in die zin dat hij de woning met [appellant] moet delen.
Is er aanleiding om de (onrechtmatige) ontruiming in stand te laten?
3.13
Nu voldoende aannemelijk is dat tussen partijen een huurovereenkomst bestaat voor een gedeelte van de woning, dient het door [geïntimeerde] gevorderde gebod om hem toegang te geven tot de woning in beginsel te worden toegewezen. Dit kan echter anders zijn als een afweging van de belangen van partijen hieraan in de weg staat. [appellant] betoogt in dit kader dat aanleiding bestaat om de gevolgen van de ontruiming in stand te laten.
3.14
Het hof stelt voorop dat [appellant] in dit geding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerde] dusdanige (stank)overlast voor buren heeft veroorzaakt dat dit ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen, zoals hij aanvoert. [appellant] heeft één verklaring overgelegd die is ondertekend door twee buren. Eén van deze buren heeft later ten overstaan van de advocaat van [geïntimeerde] verklaard dat [geïntimeerde] geen akelig of lastig persoon is en dat er wel wat dingen zijn voorgevallen, maar niet zo heftig dat hij uit zijn huis zou moeten worden gezet. Op de zitting is verder gebleken dat [appellant] in het kader van deze procedure zelf buren heeft benaderd en dat zij toen hebben gezegd dat het stinkt. De buren hebben zich dan ook niet spontaan bij [appellant] gemeld met klachten. [appellant] heeft daarom onvoldoende aangetoond dat [geïntimeerde] ernstige overlast heeft veroorzaakt voor de buren.
3.15
Verder is van het bestaan van een huurachterstand die dusdanig is dat dit ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen, zoals [appellant] stelt, niet gebleken. Het is namelijk niet duidelijk geworden op welk moment de huur is verhoogd van € 150,- naar € 570,-, zodat niet kan worden vastgesteld dat de huurachterstand dusdanig is dat deze ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen.
3.16
Naar het oordeel van het hof is echter wel aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] lijdt aan een verzamelprobleem en dat hij hiermee overlast heeft veroorzaakt voor [appellant] . [appellant] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] spullen verzamelde van de straat, die hij stalde in de woning. Uit de door [appellant] overgelegde foto’s blijkt dat er bovenmatig veel spullen lagen in de woning en dat [geïntimeerde] de woning vervuilde. [appellant] heeft aangevoerd dat hij dagblind is en in de chaos in huis constant spullen kwijtraakte, die hij dan niet meer kon terugvinden. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat [geïntimeerde] ook veel spullen in de slaapkamer van [appellant] neerzette. Ook heeft [appellant] aangevoerd dat hij en zijn broers [geïntimeerde] regelmatig op zijn verzamelgedrag hebben aangesproken en aangespoord hebben om hulp te zoeken, maar dat [geïntimeerde] hier niet voor open stond. [geïntimeerde] heeft een en ander onvoldoende weersproken. Het is dan ook, mede gelet op de beperking van [appellant] , voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] onrechtmatige overlast heeft veroorzaakt voor [appellant] , waarbij hij ook niet de wil heeft getoond zijn gedrag te verbeteren.
3.17
[geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat [appellant] hem niet schriftelijk heeft gewaarschuwd en hem niet heeft gewezen op het risico van ontbinding en ontruiming als hij zijn gedrag niet zou beteren. Dit doet echter niet af aan het feit dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] en zijn broers [geïntimeerde] regelmatig hebben aangesproken op zijn verzamelgedrag.
3.18
Nu op de zitting van het hof is gebleken dat [geïntimeerde] nog geen hulp heeft gezocht voor de verzamelproblematiek, is aannemelijk dat [geïntimeerde] in zijn oude gedrag zal vervallen als hij wordt toegelaten tot de woning. Dit maakt het bezwaarlijk voor [appellant] om [geïntimeerde] opnieuw toe te laten tot de woning. Daar staat echter tegenover dat de ontruiming onrechtmatig heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft terecht overwogen dat [appellant] ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning had moeten vorderen, als hij wilde dat [geïntimeerde] de woning verliet. [appellant] heeft op de zitting uitgesproken dat hij [geïntimeerde] , die anders dakloos wordt, nog wel wil helpen, maar dat [geïntimeerde] dan echt zijn gedrag moet verbeteren en zich moet laten behandelen.
3.19
Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding in dit kort geding de volgende voorziening te treffen. [appellant] moet de sleutels van de woning aan [geïntimeerde] verstrekken en hem toegang tot de woning verschaffen, onder een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zijn dat [geïntimeerde] bij de sleuteloverdracht de spullen meeneemt waarmee hij intrek wil nemen in de woning, dat dit enkel persoonlijke spullen zijn en moeten blijven waarop ingevolge artikel 447 Rv geen beslag mag worden gelegd en dat de sleuteloverdracht plaatsvindt voor de deur van de woning. Dit komt er kort gezegd op neer dat [geïntimeerde] slechts zijn intrek mag nemen in de woning met die spullen die noodzakelijk zijn om in zijn eerste levensbehoeften te voorzien. Ook mag hij geen bovenmatige aantallen van deze spullen meenemen. Hij moet zich beperken tot spullen die noodzakelijk zijn voor een gewone, eenvoudige, huishouding, en dat moet ook zo blijven.
3.2
Als [geïntimeerde] vervolgens terugvalt in oud gedrag, loopt hij het risico dat [appellant] met succes in rechte ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning kan vorderen. [geïntimeerde] zal dan alsnog de woning moeten verlaten. [geïntimeerde] wordt bij deze dan ook een laatste kans geboden om zijn gedrag te verbeteren. Het hof benadrukt hierbij dat het inschat dat noodzakelijk is dat [geïntimeerde] zich op korte termijn voorziet van professionele hulpverlening, als hij deze kans wil laten slagen.
Conclusie
3.21
De grieven slagen gedeeltelijk, hetgeen ertoe leidt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, voor zover daarbij het verzet ongegrond is verklaard, het verstekvonnis is bekrachtigd en [appellant] in de proceskosten is veroordeeld.
3.22
Het hof zal het verzet van [appellant] gegrond verklaren en het verstekvonnis vernietigen. [appellant] zal worden veroordeeld om [geïntimeerde] binnen een week na betekening van dit arrest de sleutel van en toegang tot de woning te verschaffen, onder de voorwaarden zoals hiervoor onder 3.19 geformuleerd.
3.23
Het hof zal niet bepalen dat [appellant] zich dient te onthouden van het betreden van de woning, nu [geïntimeerde] niet het recht heeft op het exclusieve gebruik van de woning. Deze vordering zal worden afgewezen.
3.24
Aangezien partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld en tussen hen een familierelatie bestaat, zullen de proceskosten in hoger beroep en in eerste aanleg worden gecompenseerd. [geïntimeerde] zal daarbij worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis en het verstekvonnis aan hem heeft betaald, zoals gevorderd.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij het verzet ongegrond is verklaard, het verstekvonnis is bekrachtigd en [appellant] in de proceskosten is veroordeeld,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis met zaaknummer 9324227 KK EXPL 21-495 dat op 27 juli 2021 tussen partijen is gewezen;
veroordeelt [appellant] om binnen één week na betekening van dit arrest de sleutels van de woning aan [geïntimeerde] te verstrekken en hem toegang tot de woning te verschaffen, waarbij [geïntimeerde] zal kunnen beschikken over warm water en verwarming, toilet-, bad- en keukenvoorzieningen, tot de huurovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,-, een en ander onder de voorwaarden dat [geïntimeerde] bij de sleuteloverdracht de spullen meeneemt waarmee hij intrek wil nemen in de woning, dat dit enkel persoonlijke spullen zijn en moeten blijven waarop ingevolge artikel 447 geen beslag mag worden gelegd en dat de sleuteloverdracht plaatsvindt voor de deur van de woning;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en in eerste aanleg, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van wat [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis en het verstekvonnis aan hem heeft betaald;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, D.J. van der Kwaak en A.R. Vlierhuis en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.