Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
tevens appellante in (voorwaardelijk) incidenteel appel,
1.Het geding in hoger beroep
I. primair de arbeidsovereenkomst tussen partijen zelf zal herstellen vanaf 1 maart 2021 dan wel subsidiair [X] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking op straffe van een dwangsom daartoe zal veroordelen;
IV. indien de datum van het herstel van de arbeidsovereenkomst zes maanden of langer na 28 februari 2021 ligt, de voorziening zal treffen dat beide arbeidsovereenkomsten samen moeten worden genomen voor alle arbeidsrechtelijke regelingen waarvoor de doorbrekingstermijn van zes maanden nadelige gevolgen heeft voor [appellante] ;
2.Feiten
grief Ibetoogd dat deze feiten onjuist en/of onvolledig zijn. Voor zover van belang zal het hof met deze grief hierna rekening houden. De feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, behelzen - kort weergegeven - het volgende.
“Zoals u bekend is, verzuimt [appellante] vanwege beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De eerder gerapporteerde beperkingen in het lichamelijk functioneren zijn momenteel niet meer belemmerend in het eigen werk. Momenteel lijkt er bij uw werknemer sprake van onvrede omtrent werk-gerelateerde zaken/c.q. een verstoorde werkrelatie. Dit is weliswaar niet strikt medisch, maar vormt wel substantiële belemmeringen om werkzaamheden te hervatten. Mijn advies is dat uw werknemer en de werkgever daaromtrent samen een gesprek aangaan. (…)”
“De klachten berusten naar mijn oordeel op ziekte en leiden tot de bovengenoemde beperkingen. De werkgerelateerde problemen staan een succesvolle re-integratie in de weg en kunnen herstelbelemmerend gaan werken. In het kader van de re-integratie is het dan ook belangrijk dat deze problemen worden opgelost. (…) Het inschakelen van een erkende mediator om tot een oplossing te komen, is in zo’n situatie zinvol. (…)”
“Hierbij is mijn conclusie – ondanks dat er wel sprake is van klachten – dat betrokkene niet arbeidsongeschikt is rechtstreeks ten gevolge van ziekte of gebrek en mag men strikt genomen geen gebruik maken van de ziektewet. (…) Momenteel is er sprake van o.a. klachten tgv eigen karakter bij spanning in de fitting tussen betrokkene en het werk, welke niet primair medisch is, maar waardoor er wellicht belemmeringen zijn om de werkzaamheden te hervatten. Mijn advies is, dat de werkgever en betrokkene met reeds ingezette Mediator een gesprek aangaan om helder te krijgen, hoe nu wel of niet verder met elkaar. (…)”
“(…) Het is mij wederom duidelijk geworden dat de beperkingen zijn ontstaan en nog steeds in stand worden gehouden door werk-gerelateerde factoren, c.q. een verstoord arbeidsrelatie ondanks reeds gevoerde gesprekken. Hierbij is dus sprake van situationele arbeidsongeschiktheid, wat in wezen niet medisch is. Belanghebbende is medisch gezien normaal belastbaar in eigen werk. Zoals meerdere malen aangegeven, dienen werk-gerelateerde factoren te worden opgelost door middel van een gesprek tussen werkgever en werknemer. Zo nodig kan gebruik worden gemaakt van begeleiding door een derde partij. (…) Ik benadruk nogmaals dat situationele arbeidsongeschiktheid geen medisch argument is om gebruik te maken van de ziektewet (verlengde Wulbz). Werkgever en werknemer dienen dit samen op te lossen. Belanghebbende had na afloop van het fysieke spreekuurcontact onaangepast gedrag. De gedragingen zullen worden vastgelegd in het medisch dossier.”
3.Beoordeling
grief IIbestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat er geen sprake is van een opzegverbod, omdat niet is gebleken dat [appellante] ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Uit het deskundigenoordeel van het UWV van 23 november 2020 blijkt immers dat vanaf 18 augustus 2020 wel sprake is van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. De kantonrechter gaat volgens [appellante] echter ten onrechte uit van een hersteldmelding door het UWV voor of op 5 oktober 2020. [X] heeft [appellante] zelf weer beter gemeld, omdat [X] zich op het standpunt stelt dat [appellante] niet ziek is. Ook als wel sprake is van een hersteldmelding, dan kan nog steeds sprake zijn van ongeschiktheid voor het verrichten van de bedongen arbeid.
Grief IIfaalt.
grief IIIhet oordeel van de kantonrechter dat in het geval wel sprake zou zijn van ongeschiktheid voor het eigen werk wegens ziekte, het opzegverbod dan gezien artikel 7:671b lid 6, sub a BW niet in de weg staat aan ontbinding omdat het verzoek geen verband houdt met de eventuele ziekte van [appellante] . Nu hiervoor in rov. 3.7. is geoordeeld dat [appellante] op 18 augustus 2020 arbeidsgeschikt was voor zijn eigen werk, gaat zijn beroep op deze uitzondering van het opzegverbod niet op. Voor zover [appellante] met deze grief (ook) heeft bedoeld te stellen dat de verstoorde arbeidsverhouding en de daaraan door de kantonrechter ten grondslag gelegde incidenten en/of gedragingen hem vanwege zijn psychische aandoening(en) niet kunnen worden toegerekend, wordt als volgt overwogen. Voor toepassing van de ontbindingsgrond genoemd in artikel 7:669 lid 3, sub g (verstoorde arbeidsverhouding) is niet vereist dat sprake is van enige verwijtbaarheid (zie HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220). De vraag of de voorgevallen incidenten wegens de psychische aandoeningen van [appellante] al dan niet aan hem zijn toe te rekenen, is dus niet van belang. Nu door [appellante] niet is betwist dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen terecht ontbonden. Dit betekent dat het door [appellante] verzochte herstel van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen.