ECLI:NL:GHAMS:2022:917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
200.291.614/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een overeenkomst wegens benadeling in de verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een overeenkomst die partijen hebben gesloten in het kader van hun echtscheiding. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een convenant dat op 27 oktober 2020 was ondertekend, werd bekrachtigd. Dit convenant regelde de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, maar de vrouw stelt dat zij benadeeld is omdat zij op basis van verkeerde informatie over de waarde van de te verdelen goederen heeft gehandeld. De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de overeenkomst deels te vernietigen en om een andere verdeling vast te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet voor meer dan een vierde is benadeeld, terwijl de man dat wel is. Het hof heeft de verdeling van de goederen en schulden herzien en bepaald dat de man een bedrag van € 36.416,88 aan de vrouw moet betalen. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere overeenkomst voor het overige in stand blijft, en dat de kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 maart 2022
Zaaknummer: 200.291.614/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/15/303743 / FA RK 20-2929 en
C/15/306714 / FA RK 20-4497
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.A.F. Visser te Wormerveer,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P. Wieringa te Zaandam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2
De vrouw is op 15 maart 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 december 2020 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, met voormeld zaaknummer.
1.3
De man heeft op 3 mei 2021 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4
De vrouw heeft op 4 juni 2021 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
1.5
De man heeft op 16 juli 2021 en 20 juli 2021 nadere stukken ingediend.
1.6
De zaak is op 29 juli 2021 ter terechtzitting behandeld. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn toenmalige advocaat mr. J.B. Biezen.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn [in] 1968 te Amsterdam in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 4 januari 2021 ontbonden door inschrijving van de – in zoverre niet bestreden – echtscheidingsbeschikking van 16 december 2020 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
Partijen hebben eind december 2006/begin januari 2007 een “koopovereenkomst / overeenkomst tot vestiging erfpacht tussen woningcorporatie en erfpachter” gesloten met de stichting: Stichting Parteon (hierna: de woningcorporatie) tot vestiging van een recht van erfpacht op het perceel grond met de rechten op de daarop aanwezige opstallen van de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Op 1 februari 2007 is de akte “vestiging recht van erfpacht” gepasseerd en ingeschreven in de openbare registers van het kadaster.
2.3
Op 27 oktober 2020 hebben partijen een overeenkomst ondertekend. Bovenaan de overeenkomst staat vermeld: “Verdeling liquide middelen en uitkoop koopgarant woning per 20 okt 2020 plus indicatie van het ouderdomspensioen van IBM”. In dit convenant is bepaald dat de vrouw een bedrag van € 46.541,88,- toekomt: de helft van de saldi van de bank- en beleggingsrekeningen ad € 27.741,88,-, vermeerderd met € 20.000,- in verband met de uitkoopregeling van de woning en verminderd met € 1.200,-, zijnde de helft van de geschatte aanslag inkomstenbelasting 2020. In het convenant is tevens opgenomen dat partijen akkoord gaan met de verdeling van de financiële middelen onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek die is aangegaan voor de koop van de woning en dat de eigendom van de woning volledig ten goede komt van de man. Voorts is overeengekomen dat partijen, na ondertekening van het document, ervoor zullen zorgen dat het ouderdomspensioen wordt verdeeld zoals bepaald in de wet ‘wet verevening pensioenen’.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat het door partijen op 27 oktober 2020 ondertekende convenant deel uitmaakt van die beschikking.
In het principaal hoger beroep
3.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- het op 27 oktober 2020 door partijen ondertekende convenant/verdelingsdocument te vernietigen op grond van dwaling;
- een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vast te stellen en de overbedelingsuitkering te bepalen met inachtneming van het in het appelschrift gestelde, althans een zodanige verdeling vast te stellen als (naar het hof begrijpt) het hof juist acht;
- de echtelijke woning aan de man toe te scheiden onder voorwaarde dat de man de vrouw binnen zes maanden na datum beschikking ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheken bij Florius, bij gebreke waarvan de woning ter verkoop zal worden aangeboden;
- een makelaar aan te wijzen die de waarde van de echtelijke woning zal bepalen waartegen de man de woning dient over te nemen en te bepalen dat de kosten van deze makelaar door partijen bij helfte zal worden voldaan;
- de caravan LMC Munsterland 530 E , de auto Honda HRV uit 2000 met kenteken [kentekennummer] en de genoemde rekeningen in het verdelingsdocument toe te scheiden aan de man;
- de door de vrouw meegenomen zilveren ringen toe te scheiden aan de vrouw;
- de aan de vrouw toekomende overbedelingsvergoeding vast te stellen en te bepalen dat de man dit op een zo kort mogelijke termijn aan de vrouw dient uit te betalen;
- te bepalen dat de man de helft van het door hem ontvangen bruto pensioen over de periode 9 juni 2020 tot 4 januari 2021 aan de vrouw dient te voldoen;
- te bepalen dat de man de lasten, waaronder de hypotheeklasten, van de echtelijke woning, vanaf 1 augustus 2020 dient te voldoen, subsidiair een gebruiksvergoeding vast te stellen die de man aan de vrouw per 1 augustus 2020 dient te voldoen die gelijk is aan de lasten van de woning.
3.3
De man verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel de verzoeken van de vrouw af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
In het incidenteel hoger beroep
3.4
De man verzoekt de bestreden beschikking deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- te verklaren voor recht dat de man de overeenkomst d.d. 27 oktober 2020 deels heeft vernietigd, dan wel de overeenkomst d.d. 27 oktober 2020 deels te vernietigen;
- te bepalen dat de vrouw in verband met de overgang van haar aandeel in de (erfpacht betreffende de) woning naar de man aanspraak heeft op € 9.875,-, zodat aan de vrouw bij afwikkeling van de verdeling in totaal € 36.416,88,- toekomt;
- te bepalen dat de overeenkomst d.d. 27 oktober 2020 voor het overige in stand is gebleven / in stand blijft;
- met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.5
De vrouw verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel althans de verzoeken af te wijzen.

4.Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben ter gelegenheid van de echtscheiding een overeenkomst gesloten, waarin de saldi van de bankrekeningen en de (over)waarde van de woning zijn verdeeld. Op het bedrag dat de vrouw zou ontvangen, is een bedrag van € 1.200,- in mindering gebracht in verband met de verwachte aanslag Inkomstenbelasting over 2020.
Beide partijen hebben zich in hoger beroep beroepen op dwaling omdat zij bij het sluiten van de overeenkomst van verkeerde bedragen zouden zijn uitgegaan. De vrouw meent dat zij recht heeft op een hoger bedrag van de man, de man meent dat hij een lager bedrag aan de vrouw hoeft te betalen. Nadat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aan de orde is gekomen dat op een verdeling de algemene dwalingsregeling van artikel 6:228 BW niet van toepassing is, hebben partijen, ieder met toestemming van de ander, de grondslag van hun verzoek tot (gedeeltelijke) vernietiging van de overeenkomst gewijzigd in die zin dat ieder van partijen zich beroept op de vernietigingsgrond van artikel 3:196 BW. Dit artikel houdt in dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Omdat partijen over en weer instemmen met de gewijzigde grondslag, zal het hof op deze grondslag de verzoeken beoordelen. Daarnaast doet zich de vraag voor of en, zo ja, in hoeverre de overige tot de gemeenschap behorende zaken (kort gezegd: een caravan, een auto, zilveren ringen en inboedelzaken) zijn verdeeld.
4.2
Om te beoordelen of benadeling heeft plaatsgehad, bepaalt lid 3 van artikel 3:196 BW dat de goederen en schulden van de gemeenschap worden geschat naar hun waarde op het tijdstip van de verdeling. Goederen en schulden die onverdeeld zijn gelaten worden niet meegerekend.
4.3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de saldi van de bank- en spaarrekeningen met rekeningnummers [bankrekeningnummer 1] , [bankrekeningnummer 2] , [bankrekeningnummer 3] en de effectenportefeuille met nummer [bankrekeningnummer 4] , de overwaarde van de woning en de te verwachten belastingschuld in de berekening moeten worden betrokken. Dit is anders voor wat betreft de caravan, een LMC Munsterland 530 E (hierna: de caravan), (de inruilwaarde van) de auto, een Honda HRV met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto), de zilveren ringen en de inboedel. Volgens de vrouw zijn deze goederen nog niet verdeeld. De man stelt zich op het standpunt dat partijen zijn overeengekomen dat de man de auto en de caravan toebedeeld zou krijgen, de vrouw de zilveren ringen en dat ieder van partijen de inboedel hield die hij/zij in bezit had, zonder nadere verrekening.
4.3.2
In eerste aanleg heeft de man een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend en daarin onder andere verzocht te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap en de verdeling van de gemeenschap vast te stellen. Bij verweerschrift, tevens tegenverzoek heeft de vrouw verzocht een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen en de overbedelingsuitkering “met inachtneming van het hierboven gestelde”. In het verweerschrift benoemt de vrouw dat tot de boedelbestanddelen de auto en de caravan behoren en dat deze aan de man kunnen worden toebedeeld. De vrouw schat de waarde van de auto op € 1.000,- en die van de caravan op € 3.000,-. De man heeft vervolgens in het verweerschrift op zelfstandig verzoek ook verzocht de auto (waarvan hij de waarde schat op € 500,-) en de caravan (waarvan hij de waarde schat op € 3.000,-) aan hem toe te delen. Wat betreft de inboedel hoopt hij dat deze in overleg 50/50 kan worden verdeeld. Tot slot merkt hij op dat de vrouw vijf plateaus met zilveren ringen met een waarde van € 4.000,- heeft meegenomen en dat de helft van de waarde hem toekomt. De man heeft vervolgens de rechtbank bij brief van 17 november 2020 bericht dat partijen op 27 oktober 2020 het hiervoor onder 2.2 genoemde convenant zijn overeengekomen. Hij verzoekt de regelingen in het convenant in de beschikking op te nemen/het convenant aan de beschikking te hechten en bericht de rechtbank dat als de vrouw ook verzoekt de regelingen in het convenant op te nemen/het convenant aan de beschikking te hechten, hij de verzoeken intrekt om te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot verdeling en de verdeling vast te stellen.
De vrouw heeft de rechtbank daarop bericht dat partijen buiten de advocaten om
overeenstemming hebben bereikt over de boedelverdeling(cursivering hof). Zij kan instemmen met de aanhechting van de “verdeling liquide middelen en uitkoop koopgarant woning per 20 okt 2020” en vermeldt dat zij bij deze afwikkeling de overige door haar ingediende verzoeken intrekt.
Gelet op deze gang van zaken is het hof van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ter gelegenheid van de verdeling van banksaldi en de woning, tevens afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de auto, de caravan, de zilveren ringen en de inboedel in die zin dat de man de caravan, de auto en de inboedel die hij bezat zijn toegedeeld en de vrouw de zilveren ringen en de inboedel die zij bezat zonder daaraan expliciet een waarde toe te kennen. Het hof zal daarom deze bestanddelen en de waarde van deze bestanddelen ook betrekken bij de vraag of sprake is geweest van benadeling met meer dan een vierde.
4.4
Voor de waarde van de woning gaat het hof uit van de waarde zoals vermeld in het taxatierapport dat de man heeft overgelegd, dat wil zeggen € 265.000,-. Blijkens het taxatierapport heeft de makelaar de marktwaarde van de woning getaxeerd per 1 oktober 2020. Deze datum ligt kort voor de datum waarop partijen de overeenkomst hebben gesloten. Als referentieobjecten heeft de makelaar drie woningen in het rapport opgenomen, waarbij hij de verschillen met de woning van partijen heeft weergegeven en, aangezien de referentieobjecten eerder zijn verkocht, een gecorrigeerde verkoopprijs heeft opgenomen. Aan het bezwaar van de vrouw, dat de woning van partijen niet kan worden vergeleken met woningen die in 2017 zijn verkocht, is derhalve tegemoet gekomen. Voor het overige heeft de vrouw de waarde van de woning onvoldoende betwist.
Tussen partijen is (niet langer) in geschil dat bij vervreemding van de woning een terugkoopprocedure geldt waarbij de woning eerst te koop moet worden aangeboden aan de woningstichting, en waarbij niet de volledige waardestijging van de woning aan partijen toekomt, maar gedeeltelijk ook aan de woningcorporatie. Het hof zal de door de man in zijn verweerschrift in hoger beroep gemaakte – en door de vrouw niet, althans onvoldoende betwiste – berekening van de te verdelen waarde volgen. Op grond van deze berekening bedraagt de te verdelen waarde van de woning € 178.750,- en de hypotheekschuld € 159.000,-.
4.5
Wat betreft de saldi van de bankrekeningen en de waarde van de effectenportefeuille zal worden uitgegaan van de saldi per 27 oktober 2020, de datum waarvan partijen in de overeenkomst zijn uitgegaan. Uit de door de man overgelegde stukken blijken de volgende saldi op die datum:
- Internetspaarrekening bij Nationale Nederlanden: € 36.104,09
- ABN AMRO rekening [bankrekeningnummer 4] : € 3.685,11
- ING rekening [bankrekeningnummer 2] : € 813,00
- effectenportefeuille:
€ 11.565,57
Totaal € 52.167,77
4.6
Voor wat betreft de waarde van de auto gaat het hof uit van het bedrag dat de man op 21 oktober 2020 als inruilwaarde heeft ontvangen, € 350,-. Bij gebrek aan een taxatierapport gaat het hof voor de waarde van de caravan uit van € 3.000,-, het bedrag dat zowel de vrouw als de man in hun processtukken in hoger beroep als waarde hebben genoemd. Voor de zilveren ringen gaat het hof in tegenstelling tot de vrouw niet van de inkoop- maar van de verkoopwaarde uit, omdat dit de waarde is die partijen bij verkoop van de ringen zouden kunnen ontvangen. De man heeft onvoldoende betwist gesteld dat de verkoopwaarde € 3.849,- bedraagt.
Wat betreft de inboedel heeft geen van partijen een compleet overzicht gegeven van de inboedel die ieder onder zich had op 27 oktober 2020 en wat de waarde hiervan was. Wel hebben partijen over en weer inboedelgoederen genoemd die aanwezig zouden zijn en heeft de man een overzicht gegeven waarop een aantal inboedelgoederen staat dat voor de vrouw is gekocht. Bij gebreke aan nadere informatie en rekening houdend met het gegeven dat nog nieuwe inboedel is aangeschaft, schat het hof de waarde van de inboedel in redelijkheid op € 4.000,- en zal het hof het ervoor houden dat waarde van de inboedel die ieder in zijn bezit heeft nagenoeg gelijk is aan de helft van de totale geschatte waarde, zijnde € 2.000,-.
4.7
Tussen partijen is tot slot niet (langer) in geschil dat met een schuld van € 2.400,- voor de inkomstenbelasting 2020 rekening moet worden gehouden.
4.8
Het voorgaande brengt mee dat van de navolgende omvang van de huwelijksgemeenschap moet worden uitgegaan:
Bezittingen:
- woning € 178.750,-
- saldi bankrekeningen € 52.167,77
- auto € 350,-
- caravan € 3.000,-
- zilveren ringen € 3.849,-
- inboedel
€ 4.000,-
Totaal € 242.116,77
Schulden:
- hypotheekschuld € 159.000,-
- belastingschuld
€ 2.400,-
Totaal € 161.400,-
Het saldo van de bezittingen min schulden bedraagt € 80.716,77. Ieder van partijen heeft recht op de helft hiervan, derhalve € 40.358,39.
Op basis van de gemaakte afspraken zal de vrouw ontvangen € 20.000,- (in verband met woning), € 27.741,88 (saldi rekeningen), € 3.849,- (zilveren ringen) en € 2.000,- (inboedel), verminderd met € 1.200,- (belastingschuld), in totaal € 52.390,88. Zij is derhalve niet voor meer dan een vierde benadeeld.
De man zal ontvangen € 178.750,- (woning), € 4.425,89 (saldo rekeningen nadat aan de vrouw € 47.741,88 is betaald), € 350,- (auto), € 3.000,- (caravan) en € 2.000,- (inboedel), verminderd met € 159.000,- (hypotheekschuld) en € 1.200,- (belastingschuld), in totaal € 28.325,89. Hij is wel voor meer dan een vierde benadeeld.
Ingevolge artikel 3:196 lid 2 BW wordt de man vermoed omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald, omdat de benadeling voor meer dan een vierde is bewezen. De vrouw heeft dat vermoeden niet ontzenuwd. De verdeling is gezien het vorenstaande vernietigbaar. De man heeft echter verzocht om te bepalen dat de vrouw in verband met de overgang van haar aandeel in de woning naar de man aanspraak heeft op € 9.875,- en dat de overeenkomst voor het overige in stand is gebleven / in stand blijft. Artikel 3:198 BW bepaalt dat de rechter op verlangen van een van partijen de verdeling kan wijzigen, in plaats van de vernietiging uit te spreken. Het hof zal voornoemd verzoek van de man opvatten als een verzoek om artikel 3:198 BW toe te passen. Partijen zouden een gelijk aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap ontvangen wanneer de man niet een bedrag van € 20.000,-, maar € 7.967,50 in verband met de woning aan de vrouw hoeft te betalen. Nu de man zelf verzoek het bedrag van € 20.000,- te wijzigen in € 9.875,- zal het hof aldus bepalen. Voor het overige zal het hof de overeenkomst in stand laten. Dit brengt mee dat de man een bedrag van € 36.416,88 aan de vrouw moet betalen (€ 9.875,- + € 27.741,88 - € 1.200), waarbij hij zal zorgdragen voor betaling van de aanslag inkomstenbelasting 2020.
4.9
De vrouw heeft ter zitting haar verzoeken ingetrokken om te bepalen dat de man de helft van het door hem ontvangen bruto pensioen over de periode 9 juni 2020 tot 4 januari 2021 aan de vrouw dient te voldoen en te bepalen dat de man de lasten, waaronder de hypotheeklasten, van de echtelijke woning, vanaf 1 augustus 2020 dient te voldoen, subsidiair een gebruiksvergoeding vast te stellen die de man aan de vrouw per 1 augustus 2020 dient te voldoen die gelijk is aan de lasten van de woning. Hierop hoeft het hof niet meer te beslissen.
4.1
De man heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van zijn stellingen. Uit het voorgaande vloeit evenwel voort dat het hof niet toekomt aan bewijslevering, zodat zijn aanbod zal worden gepasseerd.
4.11
Er is onvoldoende aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten, zoals door de man is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
wijzigt op de voet van artikel 3:196 BW in verbinding met artikel 3:198 BW de tussen partijen (mede in het echtscheidingsconvenant van 27 oktober 2020) overeengekomen verdeling aldus:
aan de man worden toegedeeld de hierna genoemde bezittingen:
- de inruilwaarde van de auto ad € 350,-
- de caravan tegen een waarde van € 3.000,-
- de in zijn bezit zijnde inboedel tegen een waarde van € 2.000;
aan de vrouw worden toegedeeld de hierna genoemde bezittingen:
- de zilveren ringen tegen een waarde van € 3.849,-
- de in haar bezit zijnde inboedel tegen een waarde van € 2.000,-;
stelt vast dat de man uit hoofde van overbedeling aan de vrouw is verschuldigd een bedrag van € 36.416,88;
laat de tussen partijen overeengekomen verdeling voor het overige in stand;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten aldus dat ieder zijn eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. C.M.J. Peters en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van mr. S. Risseeuw als griffier, en is op 29 maart 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.