ECLI:NL:GHAMS:2022:903

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
23-001337-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake winkeldiefstal en ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2021. De verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van een jaar, met een tussentijdse toetsing na zes maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep een ISD-maatregel van twee jaar gevorderd.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de oplegging van de ISD-maatregel. Het hof oordeelt dat de ISD-maatregel thans niet passend is, gezien de verblijfsstatus van de verdachte en het feit dat hij geen sociale rechten in Nederland heeft opgebouwd. De verdachte heeft de geboden hulpverlening niet aangegrepen en er zijn onvoldoende mogelijkheden voor een ambulant behandeltraject. Het hof heeft ook rekening gehouden met het recidiverisico en de lange tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De voorlopige hechtenis is opgeheven met ingang van 23 maart 2022. De beslissing is genomen op basis van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001337-21
datum uitspraak: 23 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-025880-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de oplegging van de ISD-maatregel. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd en zal het hof een straf opleggen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van een jaar, met een tussentijdse toetsing na maximaal zes maanden na aanvang.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Door zo te handelen heeft de verdachte te kennen gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van de winkel. Ook heeft hij overlast en hinder veroorzaakt.
Ten aanzien van het eventueel opleggen van de ISD-maatregel overweegt het hof het volgende.
Binnen de ISD-maatregel kan tijdens de intramurale fase behandeling, begeleiding en diagnostiek plaatsvinden. Op die manier kan meer inzicht verkregen worden in de problematiek van de verdachte die ten grondslag ligt aan zijn delictgedrag. Mocht de verdachte niet meewerken aan deze aspecten van de intramurale fase, zal sprake zijn van een kale detentie. De extramurale fase van de ISD-maatregel, die zich normaliter richt op resocialisatie in de samenleving, kan gelet op de verblijfstatus van de verdachte niet plaatsvinden.
De verdachte heeft zich blijkens de persoonsgegevens van de gemeentelijke basisadministratie nooit ingeschreven op een adres in Nederland. De verdachte heeft derhalve geen sociale rechten opgebouwd en kan geen aanspraak maken op verschillende hulpverleningsmogelijkheden. In het Reclasseringsadvies van 12 april 2021 is vermeld dat de verdachte problematiek op meerdere leefgebieden ervaart. De hem aangeboden hulpverlening door stichting AMOC heeft hij echter niet aangegrepen. De Reclassering ziet onvoldoende mogelijkheden om een ambulant behandeltraject vorm te geven, vanwege het gebrek aan sociale voorzieningen voor de verdachte. Onder deze omstandigheden blijft het recidiverisico volgens de Reclassering onverminderd hoog.
De verdachte heeft zich eerder niet bereidwillig opgesteld ten opzichte van hulpverlening door stichting AMOC. De hem geboden kans heeft hij niet aangegrepen en ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bovendien te kennen gegeven geen heil te zien in de stappen die binnen de ISD-maatregel met hem gezet zouden kunnen worden. Gelet op het voorgaande en gelet op het ontbreken van de extramurale fase zou oplegging van de ISD-maatregel naar het oordeel van het hof niet méér inhouden dan oplegging van kale detentie. Het hof overweegt voorts dat de verdachte, hoewel hij blijkens het uittreksel uit de Justitiële documentatie van 25 februari 2022 eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, geen bijzonder omvangrijk strafblad heeft. Het hof slaat bovendien acht op de lange tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel thans niet passend is.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Nu de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis de duur van de op te leggen gevangenis (ver) overstijgt, zal het hof de voorlopige hechtenis opheffen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de oplegging van de maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 23 maart 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van, mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.