In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van 864 gram cocaïne in Nederland door middel van het slikken van bolletjes. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 13 oktober 2021 te Schiphol opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, aangezien er geen omstandigheden waren die deze uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, maar het hof bepaalde de straf op zes maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof weegt de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd mee in de beslissing. De invoer van cocaïne door het slikken van bollen brengt aanzienlijke gezondheidsrisico's met zich mee en vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Het hof benadrukt dat de verspreiding en handel in harddrugs leidt tot onrust in de samenleving en diverse vormen van criminaliteit. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.