ECLI:NL:GHAMS:2022:898

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
23-000833-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1995, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging in vereniging, gepleegd op 5 april 2019 te Utrecht. De tenlastelegging omvatte het slaan, duwen en schoppen van het slachtoffer, met gebruik van een honkbalknuppel, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard, op basis van getuigenverklaringen en de aangifte van het slachtoffer. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de aangeefster met haar handen heeft geslagen en met haar voeten heeft getrapt, en dat het geweld voortkwam uit een familieconflict. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen bij de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder veroordeeld is en dat het familieconflict inmiddels is bijgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000833-20
datum uitspraak: 23 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 16-082244-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is – na verwijzing door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 5 april 2019 te Utrecht openlijk, te weten aan de [adres 2], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door deze [slachtoffer] te duwen, te slaan, te schoppen/trappen, aan de haren te trekken en/of te slaan met een (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten blauwe plekken/wonden, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot andere beslissingen.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de aangifte en de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] alsmede het geconstateerde letsel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging en openlijk plegen van geweld door de aangeefster met anderen te slaan, te stompen en met een honkbalknuppel te slaan.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de aangeefster met een honkbalknuppel heeft geslagen, nu de verklaringen van getuige [getuige 2] en getuige [getuige 1] niet betrouwbaar zijn. Het slaan op het hoofd kan evenmin worden bewezenverklaard nu het letsel van aangeefster aan haar hoofd ook kan zijn ontstaan doordat zij bij de schermutseling op de grond is terechtgekomen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De aangeefster heeft over het ten laste gelegde feit het volgende verklaard. Op 5 april 2019 stond zij bij haar auto op de parkeerplaats voor haar flat. De aangeefster zag toen [medeverdachte 1] (de tante van de verdachte) voor haar auto staan. Ook zag zij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. De verdachte had, zo verklaart de aangeefster, een honkbalknuppel in haar handen. De aangeefster heeft klappen gekregen op haar rug en hoofd. Zij heeft [medeverdachte 1] vervolgens horen zeggen dat de aangeefster op haar benen geslagen moest worden. Vervolgens werd zij op haar hele lichaam geslagen. [medeverdachte 1] heeft de honkbalknuppel van de verdachte overgenomen en heeft ook meermaals op de aangeefster ingeslagen. De aangeefster verklaart op haar hand, schouder, rug, benen en hoofd geraakt te zijn.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zij de aangeefster met haar handen heeft geslagen en met haar voeten heeft getrapt. En voorts dat zij, nadat de aangeefster haar in haar buik heeft gestompt, de aangeefster op haar hoofd heeft geslagen.
Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zowel de aangeefster als de verdachte verklaren over de geweldshandelingen die door de verdachte zijn gepleegd. De aangeefster verklaart voorts dat niet alleen de verdachte, maar ook [medeverdachte 1] onder andere met een hard voorwerp geweld tegen haar heeft uitgeoefend. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben aldus een wezenlijke en significante bijdrage aan het geweld geleverd, zodat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen de aangeefster.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 5 april 2019 te Utrecht openlijk, te weten aan de [adres 2], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door deze [slachtoffer] te duwen, te slaan, te trappen, en te slaan met een hard voorwerp terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten blauwe plekken, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte in staat is een taakstraf uit te voeren. Hij heeft voorts bepleit dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf geen meerwaarde heeft. Het gebeuren moet worden gezien als een eenmalig emotioneel incident veroorzaakt door een langlopende familiekwestie, die inmiddels is bijgelegd. De verdachte is sinds het ten laste gelegde feit ook niet meer in aanraking met politie en justitie gekomen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de aangeefster. De verdachte heeft haar met een ander geduwd, geslagen en getrapt en zij heeft de aangeefster bovendien met een hard voorwerp tegen haar hoofd en lichaam geslagen. De verdachte heeft door zo te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij dit ernstige feit heeft gepleegd in het bijzijn van kleine kinderen, die door het gedrag van de verdachte zeer angstig moeten zijn geweest.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële documentatie van 25 februari 2022 is de verdachte niet eerder veroordeeld. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het bewezenverklaarde het gevolg is van een familieconflict. Blijkens een door de verdediging overgelegde verklaring van de aangeefster is dit familieconflict inmiddels bijgelegd. De verdachte heeft verklaard dat thans geen spanningen meer bestaan tussen haar en de aangeefster. Ook weegt het hof mee dat de verdachte sinds het bewezenverklaarde feit niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Bij de strafoplegging houdt het hof tot slot rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die zich sinds het bewezenverklaarde feit hebben ontwikkeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van, mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]