ECLI:NL:GHAMS:2022:861

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
200.295.539/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging bij een vliegreis en de gevolgen van cederende vorderingen

In deze zaak heeft EUclaim B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 16 december 2020 werd gewezen. Het hoger beroep betreft een vordering tot compensatie voor vertraging bij een vlucht van Amsterdam naar Antalya op 22 juli 2018, waarbij het vliegtuig met meer dan drie uur vertraging aankwam. EUclaim heeft de vorderingen van passagiers die recht hebben op compensatie gecedeerd gekregen en heeft deze vorderingen in hoger beroep aan de orde gesteld. De kantonrechter had de vordering afgewezen, omdat hij de onderbouwing daarvan als tegenstrijdig en onbegrijpelijk beschouwde. EUclaim heeft in hoger beroep een memorie van grieven ingediend, waarin zij haar eis heeft gewijzigd en verzocht om toewijzing van de gewijzigde eis, inclusief buitengerechtelijke incassokosten.

Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van EUclaim niet onrechtmatig of ongegrond is en heeft de vordering tot compensatie van € 400 per passagier toegewezen, wat resulteert in een totaalbedrag van € 13.200 voor 33 passagiers. Daarnaast heeft het hof de buitengerechtelijke kosten van € 1.980 afgewezen, maar wel een bedrag van € 875 toegewezen op basis van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en Onur Air veroordeeld tot betaling van in totaal € 14.075 aan EUclaim, vermeerderd met wettelijke rente en kosten van het geding in beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.295.539/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 8478574 \ CV EXPL 20-3595
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 maart 2022
inzake
EUCLAIM B.V .,
gevestigd te Arnhem ,
appellante,
advocaat: mr. F. Arts te Nijmegen,
tegen
ONUR AIR TASIMACILIK A.Ş.,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
geïntimeerde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna EUclaim en Onur Air genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

EUclaim is bij dagvaarding van 15 maart 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kantonrechter) van 16 december 2020, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer bij verstek gewezen tussen EUclaim als eiseres en Onur Air als gedaagde.
Tegen Onur Air is ook in hoger beroep verstek verleend.
EUclaim heeft een memorie van grieven ingediend, tevens houdende akte wijziging eis, met producties, en arrest gevraagd.
EUclaim heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – haar in hoger beroep gewijzigde eis zal toewijzen, met veroordeling van Onur Air in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
EUclaim heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten, die EUclaim heeft gesteld en die onbetwist zijn gebleven.
2.1
Onur Air heeft overeenkomsten met passagiers gesloten op grond waarvan zij zich verbonden heeft hen op 22 juli 2018 per vliegtuig te vervoeren van Amsterdam naar Antalya, Turkije (vluchtnummer OHY 852).
Het vliegtuig is met een vertraging van meer dan drie uur in Antalya aangekomen.
2.2
Een aantal passagiers heeft de vordering op Onur Air ter zake van een recht op compensatie voor de vertraging van de vlucht gecedeerd aan EUClaim. Het betreft in elk geval de volgende passagiers (met referentienummers):
1. [passagier sub 1] – 201273
2. [passagier sub 2] – 201273
3. [passagier sub 3] – 201273
4. [passagier sub 4] – 201275
5. [passagier sub 5] – 201275
6. [passagier sub 6] – 201275
7. [passagier sub 7] – 201276
8. [passagier sub 8] – 201276
9. [passagier sub 9] – 201276
10. [passagier sub 10] – 201911
11. [passagier sub 11] – 201911
12. [passagier sub 12] – 201911
13. [passagier sub 13] – 202586
14. [passagier sub 14] – 202586
15. [passagier sub 15] – 203349
16. [passagier sub 16] – 203349
17. [passagier sub 17] – 203913
18. [passagier sub 18] – 203913
19. [passagier sub 19] – 204095
20. [passagier sub 20] – 204095
21. [passagier sub 21] – 204095
22. [passagier sub 22] – 205660
23. [passagier sub 23] – 205660
24. [passagier sub 24] – 206275
25. [passagier sub 25] – 206275
26. [passagier sub 26] – 206275
27. [passagier sub 27] – 210218
28. [passagier sub 28] – 210218
29. [passagier sub 29] – 210218
30. [passagier sub 30] – 210218
31. [passagier sub 31] – 213969
32. [passagier sub 32] e/v [passagier sub 31] – 213969
33. [passagier sub 33] – 213969

3.Beoordeling

3.1
In dit geding heeft EUclaim vorderingen ingesteld op grond van haar standpunt dat de passagiers recht hebben op een compensatie van € 400,- per persoon.
3.2
De kantonrechter heeft verstek verleend tegen Onur Air. Hij heeft de vordering afgewezen op grond van zijn oordeel dat de onderbouwing ervan tegenstrijdig en onbegrijpelijk is. Het hoger beroep is gericht tegen die afwijzing.
3.3
Bij memorie van grieven heeft EUclaim haar eis vermeerderd, althans veranderd. Niet is gebleken dat zij de vermeerdering of verandering tijdig bij exploot kenbaar heeft gemaakt aan Onur Air, zoals art. 130 lid 3 Rv voorschrijft. Het hof zal de vermeerdering of verandering dus buiten beschouwing laten en recht doen op de eis zoals EUclaim die in eerste aanleg heeft ingesteld.
3.4
Het hof begrijpt dat EUclaim in eerste aanleg als hoofdsom heeft willen vorderen:
33 passagiers à € 400 per passagier = € 13.200.
Aldus gelezen is de onderbouwing van de vordering niet tegenstrijdig of onbegrijpelijk. De vordering komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof zal dit bedrag toewijzen.
3.5
Aan buitengerechtelijke kosten heeft EUclaim € 1.980 gevorderd.
Dat is 15% van € 13.200 (15% van € 400 per passagier). EUclaim heeft voldoende gesteld om aan te nemen dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Zij heeft echter onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het redelijk was om voor iedere passagier afzonderlijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden te verrichten. Het betreft werkzaamheden ter incasso van aan haar gecedeerde vorderingen waarvoor gezamenlijke incassowerkzaamheden redelijkerwijs voldoende moeten zijn geweest. Bij de berekening van de vergoeding wordt aansluiting gezocht bij de staffel van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit. Die staffel komt uit op:
€ 625 + 5% over (€ 13.200 - € 5.000) met een maximum van € 875.
Het bedrag van € 875 zal het hof toewijzen.
3.6
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De vordering zal worden toegewezen als na te melden. Onur Air zal als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
laat de bij memorie van grieven ingestelde vermeerdering of verandering van eis buiten beschouwing;
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Onur Air om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 14.075,- aan EUclaim te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 13.200,- vanaf 22 juli 2018 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt Onur Air in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van EUclaim begroot op € 1.072,89 aan verschotten en € 563,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 2.209,83 aan verschotten en € 1.114,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.