In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om incidentele vorderingen in het hoger beroep van Uber B.V. tegen de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). De zaak betreft de vraag of een aantal taxichauffeurs zich kan voegen aan de zijde van Uber in de procedure tegen FNV. De taxichauffeurs, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J. Schulp, hebben gevorderd om als gevoegde partij aan de zijde van Uber te worden toegelaten. Het hof heeft geoordeeld dat de taxichauffeurs voldoende belang hebben bij voeging, omdat zij nadelige gevolgen kunnen ondervinden van de uitkomst van de procedure die ongunstig is voor Uber. De vordering tot voeging van de taxichauffeurs is dan ook toegewezen.
Daarnaast heeft het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (Pensioenfonds Vervoer) een vordering tot voeging en tussenkomst ingediend. Het hof heeft deze vordering afgewezen, omdat Pensioenfonds Vervoer onvoldoende belang heeft bij de voeging en tussenkomst. De hoofdzaak betreft de vraag of Uber gehouden is de verplichtingen uit de CAO Taxivervoer na te leven, en het hof oordeelt dat de belangen van Pensioenfonds Vervoer niet in het geding zijn.
Het hof heeft de proceskosten in het incident tot voeging van de taxichauffeurs aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak en de kosten van Pensioenfonds Vervoer toegewezen aan Uber en FNV. De zaak is verwezen naar de rol voor antwoord van Uber en de taxichauffeurs op de provisionele vordering.