ECLI:NL:GHAMS:2022:841

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
200.261.420/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale erfrechtelijke geschil over de afwikkeling van een nalatenschap met Engelse en Nederlandse elementen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van een erflater met de Nederlandse nationaliteit, die in Londen woonde en een Engels testament had opgesteld. De erflater overleed in 2017 en had in zijn testament gekozen voor Engels recht als het recht dat zijn nalatenschap zou beheersen. De appellant, in de hoedanigheid van executor, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is op de afwikkeling van de nalatenschap. De rechtbank oordeelde dat de erflater zijn gewone verblijfplaats in Engeland had, maar dat de toepassing van de Erfrechtverordening leidde tot de conclusie dat Nederlands recht van toepassing was op de onroerende zaken in Nederland. De appellant betwistte deze conclusie en voerde aan dat de erflater zijn domicilie in Engeland had, wat zou betekenen dat Engels recht van toepassing zou zijn. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de intenties van de erflater, zijn verblijf in Engeland en de juridische implicaties van zijn testament. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van de erflater in Engeland lag, maar dat de rechtskeuze voor Engels recht geen werking had onder de Erfrechtverordening. Dit leidde tot de conclusie dat Nederlands recht van toepassing was op de nalatenschap, met name op de onroerende zaken in Nederland. Het hof heeft de appellant opgedragen om het testament van de erflater in het geding te brengen en de zaak verder te behandelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.261.420/01
zaaknummer rechtbank : C/15/268844 / HA ZA 18-21
arrest van de meervoudige familiekamer van 22 maart 2022
inzake
[appellant],
in de hoedanigheid van executor in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [plaats A] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. P.G. Knoppers te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. A.C. Kool te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 18 maart 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 19 december 2018, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens akte vermeerdering en wijziging eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte reactie wijziging eis, met producties;
- akte reactie producties aan de zijde van [appellant] , met producties;
- akte uitlating producties aan de zijde van [geïntimeerde] ;
- akte overlegging producties alsmede akte vermindering eis aan de zijde van [geïntimeerde] .
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 december 2020 doen bepleiten door hun respectieve advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog, onder verbetering van de gronden, bij arrest zal bepalen conform hetgeen in de op 18 maart 2019 betekende dagvaarding in hoger beroep sub I, II en III is gevorderd, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. Kort gezegd vordert [appellant] alsnog afwijzing van alle vorderingen van [geïntimeerde] en toewijzing van de vorderingen van [appellant] zoals in eerste aanleg ingesteld, onder veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties en nakosten, te verhogen met wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in hoger beroep, althans tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, met afwijzing van de vorderingen van [appellant] en bekrachtiging van het bestreden vonnis.
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] zijn eis gewijzigd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover [geïntimeerde] daartegen grieven heeft ingesteld en tot toewijzing van de navolgende vorderingen:
I veroordeling van [appellant] om binnen 5 werkdagen na betekening van dit arrest aan [geïntimeerde] afschrift van, althans inzage in (door middel van deponering van deze stukken ten kantore van de advocaat van [geïntimeerde] ) – te verstrekken van de volgende stukken met betrekking tot de nalatenschap van [erflater] (hierna ook: (de) erflater), één en ander op straffe van een dwangsom van € 100.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [appellant] nalatig mocht zijn en/of blijven aan de door het hof uitgesproken veroordeling te voldoen:
- een notariële volmacht conform productie 80;
- afschriften over de periode 20 januari 2012 tot 20 januari 2017 van de credit card van de erflater bij American Express (naderhand ingetrokken);
- afschriften van de bankrekening van de erflater bij HSBC van 20 januari 2012 tot 1 september 2014 (naderhand ingetrokken);
- afschriften over de periode 20 januari 2012 tot 20 januari 2017 van de euro-rekening die de erflater hield bij de HSBC;
- afschriften over de periode 20 januari 2012 tot 20 januari 2017 van de bankrekening van de erflater met nummer [rekeningnummer 1] (naderhand ingetrokken);
- nieuwe afschriften van Julius Bär waarvan de gegevens niet zwart zijn gemaakt;
- een kopie van de correspondentie tussen [appellant] en de Julius Bär bank in Duitsland dat er voor 11 augustus 2014 geen afschriften zijn of anders afschriften over de periode 20 januari 2012 tot en met 11 augustus 2014 van de Duitse bankrekening die de erflater hield bij Julius Bär;
- afschriften over de periode 20 januari 2012 tot 20 januari 2017 van de bankrekening van de erflater bij Julius Bär in Nederland (naderhand ingetrokken);
- afschriften over de periode 20 januari 2012 tot 20 januari 2017 van de bankrekening [rekeningnummer 2] , zoals genoemd op de afschriften van de HSBC, hetgeen niet overeen komt met het IBAN nummer van de Zwitserse Julius Bär rekening;
- afschriften over de periode 20 januari 2012 tot en met 20 januari 2017 van de Rabobank rekening van de erflater met nummer [rekeningnummer 3] ;
- kopieën van de afschriften van de bank waarop de erflater op of omstreeks 26 augustus 2015 een substantieel bedrag heeft ontvangen naar aanleiding van een verkoop van 158 appartementen voor een bedrag van 10 miljoen euro van [X] aan DPE Beleggingen;
- documenten over hetgeen de erflater heeft gedaan met zijn aandelenportefeuille bij de ING, die begin 2014 nog bijna vijf miljoen euro bedroeg;
- afschrift van het vermogensoverzicht van de erflater van eind 2012, waaruit een aanzienlijk vermogen van de erflater blijkt;
- documenten waaruit blijkt dat [X] en niet de erflater privé aandelen had in de West Holland Krediet en Voorschot Bank en de Europese Horeca Financieringsmaatschappij en de opbrengst van de verkoop van deze aandelen in februari 2015 daadwerkelijk aan [X] is voldaan;
- kopieën van alle taxatierapporten door beëdigde makelaars van de onroerende en roerende zaken in Nederland en het buitenland, waarvan de erflater ten tijde van het overlijden van de erflater (mede)eigenaar was, alsmede waarvan een vennootschap waarin de erflater aandelen of certificaten hield ten tijde van zijn overlijden eigenaresse was;
- taxatierapporten van Register Valuators van alle aandelen en certificaten die de erflater hield ten tijde van zijn overlijden;
- taxatierapporten van de waarde van de inboedel van erflater in Engeland en Nederland (ook de opgeslagen zaken), waaronder tevens de gehele kunstverzameling van de erflater (naderhand ingetrokken);
- kopieën van alle bankafschriften behorend bij de mutaties op de rekening-courant tussen de erflater en [X] en [Y] ;
- kopieën van overeenkomsten en correspondentie over de gestelde rentewijziging tussen [Y] en de erflater;
- correspondentie van [appellant] met alle banken in binnen- en buitenland waar de erflater bankierde ten tijde van diens overlijden over de vraag of de erflater ten tijde van diens overlijden een kluis had bij deze banken;
- afschriften van alle originele aangiftes (met de aangekruiste vakjes) IB van vijf jaar voor het overlijden van de erflater;
- afschriften van alle correspondentie tussen de erflater, althans de vennootschappen waar de erflater ten tijde van zijn overlijden aandelen of certificaten alsmede de adviseurs van de erflater en de Nederlandse en buitenlandse belastingdienst van vijf jaar vóór het overlijden van de erflater, in het bijzonder het bezwaar van erflater tegen de conserverende aanslag;
- opgave van alle giften die de erflater heeft gedaan;
- overige informatie die van belang is voor het berekenen van de legitieme;
- duidelijk leesbare onderbouwing van de vorderingen van de boedel op [A] en [B] ;
- een overzicht van de documenten die (naar het hof begrijpt) [appellant] heeft aangetroffen in de financiële administratie van de erflater, zowel de documenten die zich onder de erflater bevonden als de documenten die zich onder de accountant en fiscalisten die voor de erflater werkten, bevonden;
- e-mails en andere correspondentie tussen de erflater en [de financieel adviseur] en andere financiële adviseurs van de erflater over zijn financiën gedurende een periode van vijf jaar vóór het overlijden van de erflater;
- een notariële boedelbeschrijving onder ede van de nalatenschap van de erflater ten tijde van het overlijden van de erflater conform artikel 674 Rv, waarvan het voorschot en de kosten ten laste komen van de nalatenschap op te laten stellen door notaris I. Meuwese, notaris te Arnhem, of notaris prof. mr. T.J. Mellema Kranenburg, althans een door het hof te benoemen notaris;
* waarbij [de financieel adviseur] tevens onder ede aan de notaris opgave dient te doen van de vermogensbestanddelen voor de boedelbeschrijving, indien [appellant] bevestigt dat [de financieel adviseur] tevens executeur is in de nalatenschap van de erflater;
* waarbij de notaris bij gebreke van het verstrekken van taxaties door [appellant] taxateurs kan benoemen, waarvan de kosten ten laste van de nalatenschap van de erflater komen;
* waarin in elk geval de mededeling is opgenomen of er kluizen waren en zo ja wat de inhoud daarvan was bij het overlijden van de erflater;
* waarbij [appellant] aan de notaris schriftelijk opgave doet en alle onderliggende stukken (ongecensureerd) verstrekt, van de volgende giften van de erflater aan:
- derden over de periode van 20 januari 2012 tot 20 januari 2017;
- de kinderen van de erflater over een onbeperkte periode;
- de (ex)echtgenote van de erflater vanaf het huwelijk tot aan het overlijden van de erflater, rekening houdend met artikel 4:68 BW;
* waarbij de erfgenamen en de executeur(s) in de nalatenschap van de erflater de deugdelijkheid van de boedelbeschrijving in tegenwoordigheid van [geïntimeerde] ten overstaan van de notaris op grond van artikel 4:78 lid 2 BW onder ede hebben bevestigd;
- alle onderbouwende stukken van de verschillende bedragen zoals opgegeven in de boedelbeschrijving;
II vaststelling bij tussenarrest van de voorlopige omvang van de legitimaire massa, rekening houdend met het saldo van de nalatenschap van de erflater en de giften zoals bepaald in artikel 4:65 BW juncto artikel 4:67 BW, de voorlopige hoogte van de legitieme portie van [geïntimeerde] vast te stellen en [appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te voldoen binnen 5 werkdagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest een voorschot op de voorlopig berekende legitieme portie van [geïntimeerde] in de nalatenschap van de erflater;
III op grond van artikel 194 Rv tot deskundige te benoemen:
  • makelaar heer D. Biemans of een door het hof te benoemen deskundige om de waarde van de volgende onroerende zaken in vrije staat in het economisch verkeer ten tijde van het overlijden van de erflater te bepalen, waarbij het voorschot en de kosten van de deskundige ten laste van de nalatenschap van de erflater komen;
  • als Register Valuator de heer M. Dekker of een door het hof te benoemen Register Valuator te benoemen om de waarde in het economisch verkeer van de aandelen en certificaten die de erflater hield in de volgende vennootschappen: [X] BV, [Y] , [Z] BV, [Z] OG BV ten tijde van het overlijden van de erflater, waarbij het voorschot en de kosten van de deskundige ten laste van de nalatenschap van de erflater komen;
- Integris B.V. te Velzen-Zuid, althans een door het hof te benoemen deskundige als forensisch accountant om de financiën van de erflater in de vijf jaar voor diens overlijden te onderzoeken op vermogens-bestanddelen die niet zijn opgenomen in het overzicht van de executeur en daartoe de executeur te veroordelen binnen vier weken na het in dezen te wijzen arrest alle financiële documenten die hij heeft aangetroffen in de administratie van de erflater alsmede onder de financieel adviseurs van de erflater aan de deskundige te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor iedere dag dat de executeur hiervan in gebreke blijft, waarbij het voorschot en de kosten van de deskundige ten laste van de nalatenschap van de erflater komen;
IV vaststelling bij eindarrest van de omvang van de legitimaire massa, rekening houdend met het saldo van de nalatenschap van de erflater en de giften zoals bepaald in artikel 4:65 BW juncto artikel 4:67 BW en daarbij:
V vaststelling bij eindarrest van de hoogte van de legitieme portie van [geïntimeerde] ;
VI veroordeling van [appellant] bij eindarrest om aan [geïntimeerde] te voldoen binnen 5 werkdagen na betekening van het in deze te wijzen arrest de legitieme portie van [geïntimeerde] in de nalatenschap van de erflater, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente vanaf het overlijden van de erflater althans vanaf een ander door het hof te bepalen moment tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair indien het hof van mening is dat op de roerende zaken in de nalatenschap van de erflater Engels recht van toepassing is
:
VII voor recht te verklaren dat op de afwikkeling en vererving van de nalatenschap wat betreft de in Nederland gelegen onroerende zaken van de erflater Nederlands recht van toepassing is;
VIII voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] recht heeft op een legitieme portie in de in Nederland gelegen onroerende zaken in de nalatenschap van de erflater;
IX veroordeling van [appellant] om binnen 5 werkdagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest aan [geïntimeerde] afschrift van, althans inzage (door middel van deponering van voornoemde stukken ten kantore van de advocaat van [geïntimeerde] ) te verstrekken in de volgende stukken met betrekking tot de nalatenschap van de erflater, één en ander op straffe van een dwangsom van € 100.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [appellant] nalatig mocht zijn en/of blijven aan de in dezen uit te spreken veroordeling te voldoen:
- een notariële boedelbeschrijving onder ede, althans een boedelbeschrijving van de in Nederland gelegen onroerende zaken in de nalatenschap van de erflater ten tijde het overlijden van de erflater conform artikel 674 Rv, althans een schriftelijke opgave van de in Nederland gelegen onroerende zaken in de nalatenschap van de erflater:
- alle onderbouwde stukken van de verschillende bedragen zoals opgegeven in de boedelbeschrijving dan wel opgave;
- kopieën van alle taxatierapporten door beëdigde makelaars van de onroerende zaken in Nederland, waarvan de erflater ten tijde van zijn overlijden (mede)eigenaar was, alsmede waarvan een vennootschap waarin de erflater aandelen of certificaten hield ten tijde van zijn overlijden eigenaresse was;
- taxatierapporten van Register Valuators van alle aandelen en certificaten die de erflater hield ten tijde van zijn overlijden van vennootschappen die eigenaresse zijn van in Nederland gelegen onroerende zaken;
- een opgave conform artikel 674 sub 3 Rv, waar alle onroerende zaken in Nederland uit de nalatenschap van de erflater zich bevinden;
X vaststelling van de omvang van de legitimaire massa, rekening houdend met de in Nederland gelegen onroerende zaken van de nalatenschap van de erflater en de giften zoals bepaald in artikel 4:65 BW juncto artikel 4:67 BW;
XI vaststelling van de hoogte van de legitieme portie van [geïntimeerde] ;
XII veroordeling van [appellant] om aan [geïntimeerde] te voldoen binnen 5 werkdagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest de legitieme portie van [geïntimeerde] in de nalatenschap van de erflater, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente vanaf het overlijden van de erflater althans vanaf een ander door het hof te bepalen moment tot aan de dag der algehele voldoening;
primair en subsidiair:
XIII voor het geval er een legitimair tekort is, veroordeling van [appellant] om binnen vier weken nadat vaststaat dat er een legitimair tekort is, op grond van artikel 4:87 BW over te gaan tot inkorting en [geïntimeerde] hiervan te berichten en indien er dan nog steeds een legitimair tekort is, [appellant] te veroordelen om binnen vier weken nadat vaststaat dat er een legitimair tekort is, de daarvoor vatbare giften in te korten en [geïntimeerde] hiervan te berichten, dan wel binnen vier weken nadat vaststaat dat [appellant] hiertoe niet bevoegd is, aan [geïntimeerde] die bankafschriften te verschaffen waaruit de giften blijken en waaruit de gegevens van de begiftigden blijken;
XIV veroordeling van [appellant] om op grond van artikel 4:78 BW en 843a Rv binnen 5 werkdagen na een door het hof te wijzen tussenarrest, het rapport van het advocatenkantoor Withersworldwide over de nalatenschap van de erflater aan [geïntimeerde] te verstrekken op straffe van een aan [geïntimeerde] te verbeuren dwangsom van € 100.000,- voor iedere dag dat [appellant] hiermee in gebreke blijft;
XV te verklaren voor recht dat [appellant] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld;
XVI te verklaren voor recht dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen;
XVII veroordeling van [appellant] tot vergoeding van alle door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het genoemde onrechtmatig handelen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
XVIII [appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 4.456,27 aan buitengerechtelijke incassokosten althans van een bedrag dat het hof juist acht, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de respectievelijke declaratiedata althans vanaf een door het hof te bepalen moment;
in principaal en in incidenteel appel:
[appellant] te veroordelen (naar het hof begrijpt) in de kosten van het hoger beroep
alsmede de kosten van de eerste aanleg in reconventie.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte reactie wijziging eis heeft [appellant] geconcludeerd [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans het hoger beroep af te wijzen of ongegrond te verklaren met afwijzing van alle vorderingen van [geïntimeerde] met instandhouding en bekrachtiging van het bestreden vonnis van 19 december 2018, alsmede te bepalen dat de gelegde beslagen worden opgeheven, althans [geïntimeerde] te veroordelen de gelegde beslagen op te heffen, alsmede hem te veroordelen in de kosten, buitengerechtelijke kosten en nakosten en kosten van het beslag van beide instanties.
Bij akte overlegging producties alsmede akte vermindering eis heeft [geïntimeerde] zijn vordering in incidenteel appel verminderd voor de informatieverstrekking door de executeur, omdat hij een aantal (door hem in de akte niet afzonderlijk gespecificeerde) documenten reeds heeft ontvangen.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.19 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. [appellant] richt zijn eerste grief in principaal appel tegen de volgens hem eenzijdige weergave van de feiten onder 2.5 tot en met 2.19 alsmede tegen de weergave van stellingen van [geïntimeerde] als feiten die aantoonbaar onjuist zijn onder verwijzing naar de overwegingen 4.17, 4.18 en 4.19.
Vervolgens richt [geïntimeerde] zijn twaalfde grief in incidenteel appel tegen 2.8 van de vastgestelde feiten.
Deze grieven kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het aan de rechtbank is om de naar haar oordeel voor haar beslissing relevante feiten te selecteren, zoals het thans aan het hof is om de naar zijn oordeel voor de beslissing relevante feiten te selecteren.
Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig gewijzigd en/of aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op hetgeen het hof hierna overweegt.
Daarbij is naar het oordeel van het hof, anders dan [appellant] meent, de weergave dat de erflater ‘meerdere rekeningen’ in Nederland had niet onjuist. Of deze rekeningen al dan niet oud zijn met beperkte saldi doet aan het bestaan van de rekeningen niet af. Feiten die wel in geschil zijn en de bezwaren tegen de overwegingen 4.17, 4.18 4.19, zullen voor zoveel mogelijk hierna worden besproken.
2.2
[in] 2017 is in [plaats E] op zeventigjarige leeftijd overleden [erflater] . De erflater is in 1946 in Nederland geboren en bezat tot zijn overlijden de Nederlandse nationaliteit. [geïntimeerde] is één van de vijf kinderen van de erflater. De erflater is begraven in [plaats C] .
2.3
De erflater heeft bij Engels testament van 19 september 2016 over zijn nalatenschap beschikt. De erflater heeft in dat testament voor zover hier van belang:
- [appellant] samen met [de financieel adviseur] , wonende te [plaats D] , Zwitserland, benoemd tot executors in de nalatenschap;
- [geïntimeerde] en zijn afstammelingen onterfd;
- een rechtskeuze gemaakt voor toepassing van het Engelse recht op zijn nalatenschap, aldus: “I choose English law as the law governing the inheritance of my entire estate”.
De beide executors hebben hun benoeming aanvaard. [geïntimeerde] heeft de nalatenschap bij akte van 19 juni 2017 beneficiair aanvaard.
2.4
De erflater woonde tot eind 2012 in Nederland en vanaf eind 2012 in [plaats E] . Hij heeft zich in Nederland uitgeschreven en huurde in [plaats E] een gemeubileerd appartement. Hij is met een beperkt aantal goederen die hij nog had, waaronder zijn administratie, naar Engeland verhuisd. In Nederland had hij nog kunst in de opslag in de [accomodatie] . Hij heeft zich in [plaats E] niet ingeschreven. De erflater had in [plaats E] een partner die ook in [plaats E] woonde. De erflater had in [plaats E] een huisarts vanaf november 2012 en was in Engeland onder behandeling voor alvleesklierkanker, nadat in oktober 2014 deze ziekte bij hem was geconstateerd.
2.5
Op het adres van de erflater in [plaats E] is na zijn overlijden een uitnodiging, gedateerd 6 juni 2017, aan de erflater bezorgd, waarin hij wordt uitgenodigd zich als kiezer in het buitenland te registreren, aangezien hij de Nederlandse nationaliteit heeft en niet meer in Nederland woont.
2.6
De erflater genoot sinds […] 2011 (65 jaar) een AOW-uitkering en een pensioenuitkering van het pensioenfonds Detailhandel van € 1.273,- in 2015 en in 2016 en van € 424,- in 2017. Daarnaast kreeg hij nog een onkostenvergoeding van [bedrijf A] en leefde hij van zijn vermogen in Luxemburg, onder de vlag van [X] , en privévermogen in Luxemburg en Zwitserland.
2.7
De erflater heeft, zo vermeldt een brief van de Engels belastingdienst de HM Revenue & Customs van 2 januari 2018 gericht aan de erflater, bij zijn belastingopgaven over 2013-2014 en 2014-2015 aan de Engelse belastingdienst aangegeven “being resident in the UK but not domiciled in the UK”. Vanwege het ontbreken van een (UK) inkomen over 2014-2015 zijn geen belastingopgaveformulieren aan de erflater afgegeven over 2015-2016, zo meldt genoemd schrijven.
2.8
In 2014 heeft de erflater de woning aan de [adres] verkocht en geleverd aan derden. In de akte van levering is opgenomen dat kopers de erflater zullen informeren op het moment dat zij voornemens zijn de woning te verkopen waarna de erflater kan aangeven of hij de woning wil terugkopen en dat een andere verplichting dan een informatiewisseling uit deze overeenkomst niet voortvloeit.
2.9
Na zijn vertrek uit Nederland is de erflater bezig geweest om zijn zaken in Nederland af te handelen met hulp van derden. Op het moment van zijn overlijden had de erflater bankrekeningen bij ING in Nederland, bij HSBC in Engeland en Julius Bär in Duitsland/Zürich en was hij eigenaar van een appartement in Nederland dat hij belast met de zakelijke rechten van gebruik en bewoning krachtens erfrecht had verkregen. Daarnaast was hij maat in een maatschap en in die hoedanigheid mede(eigenaar) voor een/zesde deel van in [plaats F] gelegen appartementen.
2.1
De erflater was houder van certificaten van aandelen of aandelen in [X] S.ã.R.L. Precieze informatie hierover is niet overgelegd. In ieder geval heeft de Stichting administratiekantoor [X] aandelen in [X] S.à.R.L. Bestuurder van voormelde stichting is [appellant] .
2.11
Ten aanzien van de nalatenschap is een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld, die als productie 10 bij memorie van antwoord in incidenteel appel is overgelegd.
2.12
[geïntimeerde] heeft na verkregen verlof op 17 mei 2017 conservatoir beslag doen leggen op bestanddelen van de nalatenschap. Uit de beslagexploten blijkt dat ten laste van de nalatenschap beslag is gelegd op de bankrekeningen van de erflater bij ING Bank en Julius Bär Netherlands, de certificaten van de erflater in de Stichting Administratiekantoor [X] , de vorderingen die de erflater heeft op [uitgeverij] , op de aandelen van de erflater in [bedrijf B] , [Z] BV, Six Pack BV, [Z] Onroerend goed BV, West-Holland Krediet- en Voorschotbank BV, Dutch Art Connection BV en Snowworld Leisure NV, alsmede op negentien appartementsrechten van de erflater in [plaats F] .

3.De beoordeling

3.1
Het hof realiseert zich dat het wijzen van dit tussenarrest lang op zich heeft laten wachten. Het hof heeft zich niet alleen in een omvangrijk dossier moeten verdiepen, maar ook in de toepassing van buitenlands recht, waartoe het buitenlandse rechtsbronnen heeft moeten raadplegen. Dat alles heeft veel tijd gekost.
3.2
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in conventie voor recht verklaard dat op de afwikkeling en vererving van de nalatenschap van de erflater Nederlands recht van toepassing is en dat [geïntimeerde] recht heeft op een legitieme portie in de nalatenschap. [appellant] is als “executeur” bevolen de nalatenschap naar Nederlands recht af te wikkelen en [geïntimeerde] die gegevens te verschaffen waarop een legitimaris recht heeft teneinde zijn legitieme portie te kunnen berekenen, en het meer of anders gevorderde (de vorderingen III tot en met XV van [geïntimeerde] ) is afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten en de nakosten en is veroordeeld de beslagkosten aan [geïntimeerde] te voldoen. In reconventie zijn de gelegde beslagen opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat het bestreden vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De proceskosten zijn in reconventie gecompenseerd.
3.3
De rechtbank heeft - samengevat - overwogen dat de hoofdregel, neergelegd in artikel 21 van de Verordening (EU) nr. 650/2012 van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (hierna: Erfrechtverordening of kortweg: verordening), waarin is bepaald dat het recht van het land waar de erflater op het tijdstip van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats had van toepassing is op de erfopvolging van de erflater buiten toepassing kan blijven. Als de rechtbank zou oordelen dat de erflater zijn gewone verblijfplaats in Engeland had en daarom Engels recht van toepassing is, dan leidt de toepassing van artikel 34 Erfrechtverordening en vervolgens het Engelse internationaal privaatrecht ertoe dat, als gevolg van terugverwijzing naar Nederland als lidstaat, Nederlands recht van toepassing is. Daarbij heeft de rechtbank zich gebaseerd op het IJI rapport van 30 november 2020 (nogmaals als productie 114 in hoger beroep in het geding gebracht) en heeft als uitgangspunt genomen dat het Engelse recht onderscheid maakt tussen vererving van onroerende en van roerende zaken. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat voor onroerende zaken geldt het recht van ligging van de onroerende zaken, derhalve Nederlands recht. Voor de roerende zaken heeft de rechtbank aangenomen dat geen “domicile of choice” aanwezig is. Het hof merkt op dat het daarbij gaat om een ingezetenenbegrip naar Engels recht, dat naar Engels internationaal privaatrechtrecht tot de toepasselijkheid van Engels recht kan leiden. Dientengevolge dient op de roerende zaken eveneens Nederlands recht te worden toegepast, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft aan de afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] tot vaststelling van zijn legitieme portie, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Zij heeft geen inzage in de omvang van de nalatenschap en geen informatie over de personen die erfgenaam of legitimaris zijn en kan daarom niet de omvang van de legitieme portie vaststellen en dus ook [appellant] niet veroordelen over te gaan tot betaling. De rechtbank acht het onduidelijk of de door [geïntimeerde] verlangde stukken voorhanden en relevant zijn voor de berekening van de legitieme. De rechtbank vertrouwt erop dat [appellant] zijn toezeggingen op het punt informatie te verschaffen gestand zal doen en dat het aan [appellant] is te oordelen wat voor van [geïntimeerde] van belang is voor de berekening van de legitieme portie. De rechtbank acht de vorderingen tot schadevergoeding en vergoeding van buitengerechtelijke kosten onvoldoende onderbouwd, maar zij heeft wel de vordering van [geïntimeerde] uit hoofde van de kosten van door [geïntimeerde] gelegde beslagen toegewezen.
3.4
[appellant] heeft in principaal appel zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. [geïntimeerde] komt met dertien grieven in incidenteel appel op tegen het bestreden vonnis. Het hof zal de grieven hierna bespreken, waar mogelijk gezamenlijk. Een van de kernvragen van het geschil tussen partijen is in hoeverre Nederlands en/of Engels recht van toepassing is op de (vererving/afwikkeling van de) nalatenschap van de erflater. Voor zover Nederlands recht van toepassing is, heeft [geïntimeerde] een wettelijke aanspraak op een legitieme portie; voor zover Engels recht van toepassing is, is er mogelijk geen grondslag voor deze aanspraak. Voor het geval dat [geïntimeerde] een aanspraak op een legitieme portie heeft, liggen nog de vragen voor in hoeverre [geïntimeerde] recht heeft op nadere informatie, wat de omvang van de legitimaire massa is en de vraag naar de omvang van de legitieme portie.
3.5
Grief I in principaal appel en de twaalfde grief in incidenteel appel heeft het hof hiervoor onder 2.1 reeds aan de orde gesteld en deze hoeven verder geen bespreking.
3.6
De grieven II en III in principaal appel van [appellant] zal het hof hierna gezamenlijk bespreken. Kern van deze grieven is dat de rechtbank de verordening onjuist heeft toegepast en ten onrechte de gewone verblijfplaats van de erflater niet heeft vastgesteld, terwijl die vaststelling van doorslaggevende aard is bij het bepalen van het toepasselijk recht alsmede dat de rechtbank daarbij te eenzijdig heeft geleund op het IJI rapport. [geïntimeerde] stelt daartegenover dat de rechtbank dat wel goed gedaan heeft door toepassing van artikel 10 van de Erfrechtverordening. Om dit artikel te kunnen toepassen moest de rechtbank wel de gewone verblijfplaats in [plaats E] vaststellen, omdat anders artikel 10 van de verordening niet kon worden toegepast.
3.7
Het hof is met de rechtbank - en overigens: met partijen - van oordeel dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. Gelet op het tijdstip van overlijden van de erflater dient deze ambtshalve te stellen vraag te worden beantwoord aan de hand van de Erfrechtverordening. Artikel 10 van deze verordening geeft hiervoor een (alternatieve) bevoegdheidsgrondslag. Vaststaat dat het Verenigd Koninkrijk op grond van de verordening een zogenoemd ‘derde land’ is, een land niet zijnde een lidstaat als bedoeld in de Erfrechtverordening. Nu voorts vaststaat dat de erflater de Nederlandse nationaliteit had en dat onderdelen van de nalatenschap zich in Nederland bevinden, is de rechtsmacht op grond van genoemd artikel gegeven.
3.8
Tussen partijen staat de rechtsgeldigheid van het testament van de erflater niet ter discussie, en het hof sluit zich daarbij aan. De discussie richt zich vooral op de werking van het testament.
De erflater heeft in zijn testament een rechtskeuze gemaakt, waarbij hij heeft verklaard “I choose English law as the law governing the inheritance of my entire estate”. Daarmee heeft de erflater verklaard het Engels recht aan te wijzen als het recht dat (voor zover nu van belang) de vererving van zijn nalatenschap beheerst. Deze rechtskeuze van de erflater voor toepassing van Engels recht op zijn gehele nalatenschap is op grond van artikel 22 lid 1 Erfrechtverordening niet rechtsgeldig. Omdat de erflater enkel de Nederlandse nationaliteit had, kon de erflater onder de vigeur van de verordening alleen een rechtsgeldige keuze uitbrengen voor toepassing van Nederlands recht als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel zou beheersen.
3.8.1
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat niet in het midden kan blijven wat de uitkomst van toepassing van artikel 21 van de verordening is. Toepassing van artikel 21 lid 1 van de verordening kan op grond van lid 2 van dit artikel wegens een nauwere verbondenheid tot een andere uitkomst leiden en het debat tussen partijen brengt mee dat ook deze rechtsvraag dan voorligt. Na de beantwoording van deze vraag kunnen ook vervolgvragen voorliggen.
3.8.2
Het hof zal dan ook met toepassing van artikel 21 van de verordening bepalen waar erflater zijn gewone verblijfplaats had. Het hof stelt daarbij voorop dat partijen over het antwoord op deze vraag in hoger beroep geen dispuut lijken te hebben, nu [geïntimeerde] herhaaldelijk erop heeft gewezen dat de rechtbank, door een juiste toepassing te geven aan artikel 10 Erfrechtverordening, al ervan uitgegaan is dat erflater zijn gewone verblijfplaats in [plaats E] had.
Het hof wijst voor de goede orde nog erop dat het (evenals partijen) ervan uitgaat dat, wanneer een gewone verblijfplaats in [plaats E] wordt aangenomen, Engels recht – en niet een ander binnen het gebied van het Verenigd Koninkrijk toepasbaar recht - van toepassing is.
3.8.3
Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 21 lid 1 Erfrechtverordening is de laatste gewone verblijfplaats van de erflater in beginsel bepalend voor het toepasselijke erfrecht op de erfopvolging. Blijkens de considerans van de verordening (23) moet om de gewone verblijfplaats van de erflater te kunnen vaststellen, worden gekeken naar alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het moment van overlijden hebben gekenmerkt, en daarbij alle relevante feitelijke elementen in beschouwing worden genomen, in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden en redenen voor het verblijf. De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet, uit het oogpunt van de specifieke doelstellingen van de verordening duiden op een nauwe en duurzame band met de betrokken staat. Daarnaast is ook nummer 24 van de considerans van belang.
In sommige gevallen kan het bepalen van de gewone verblijfplaats van de overledene een complexe zaak blijken. Dit kan het geval zijn indien de erflater om professionele of economische redenen, en soms voor een langere tijd, in een andere lidstaat is gaan wonen en werken, maar een nauwe en duurzame band met zijn land van oorsprong heeft behouden. In een dergelijk geval zou, afhankelijk van alle omstandigheden, kunnen worden geoordeeld dat de erflater zijn gewone verblijfplaats nog in zijn land van oorsprong had, waar zich het centrum van zijn belangen voor zijn gezins- en sociaal leven bevond. Andere complexe gevallen kunnen zich voordoen als de erflater afwisselend in verschillende lidstaten heeft gewoond of van staat naar staat is gereisd zonder zich voor langere tijd in één ervan te vestigen. Indien de erflater onderdaan van een van deze staten was of in een van deze staten al zijn voornaamste goederen had, zou zijn nationaliteit of de plaats waar deze goederen zich bevinden bijzonder kunnen meewegen bij de algehele beoordeling van alle feitelijke omstandigheden.
3.8.4
Voor de beantwoording van de vraag waar de erflater zijn gewone verblijfplaats had, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden. De erflater woonde vanaf eind 2012 tot zijn overlijden [in] 2017 op zeventigjarige leeftijd in [plaats E] . Hij opende daar een bankrekening, huurde er een appartement, had daar een huisarts, werd in Engeland behandeld voor de bij hem in 2014 geconstateerde alvleesklierkanker en overleed [in] 2017 in [plaats E] . De erflater had een partner die eveneens in [plaats E] woonde. De erflater bezat in de periode dat hij in [plaats E] woonde geen zelfstandige woonruimte meer in Nederland. Hij ontving familie en vrienden in [plaats E] , zoals ook blijkt uit de overgelegde verklaringen. Reeds op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het centrum van het maatschappelijke en sociale leven van de erflater na 2012 in [plaats E] lag. De conclusie is dan ook dat de gewone verblijfplaats van de erflater op het moment van zijn overlijden [plaats E] was.
3.9
Het hof is voorts van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig zijn om te kunnen aannemen dat de erflater op het moment van zijn overlijden een nauwere band met Nederland had, waardoor Nederland als zijn gewone verblijfplaats heeft te gelden. De uitzondering van artikel 21, lid 2 Erfrechtverordening doet zich daarmee naar het oordeel van het hof niet voor. Het feit dat de erflater na zijn vertrek naar [plaats E] in 2012 nog regelmatig naar Nederland kwam, al dan niet om zijn familie te bezoeken of in verband met zakelijke belangen en de gevolgen van het faillissement van [de onderneming] , doet daaraan niet af, nu de erflater steeds naar [plaats E] terugkeerde. Bovendien reisde de erflater in genoemde jaren niet uitsluitend naar Nederland, maar ook naar Zwitserland, Portugal, Griekenland, Ibiza en Mallorca.
Uit de preambule van de Erfrechtverordening (onder 25) volgt ook dat het hierbij moet gaan om uitzonderlijke gevallen, waarbij wordt gewezen op het geval dat een erflater kort voor zijn overlijden naar de staat van zijn gewone verblijfplaats is verhuisd. Zoals gezegd, is de erflater eind 2012 naar [plaats E] verhuisd en daar tot zijn overlijden [in] 2017 blijven wonen, zodat de uitzondering van lid 2 verordening zich ook om deze reden niet voordoet. Uitgangspunt is dan ook dat op grond van artikel 21 lid 1 Erfrechtverordening, het recht van het Verenigd Koninkrijk - en in dit geval Engels recht – op de vererving van de gehele nalatenschap van de erflater van toepassing is.
In zoverre slagen de grieven II en III in principaal appel.
3.1
Omdat het Verenigd Koninkrijk een zogenaamd derde-land is, een land waar de verordening niet geldt, kan niet zonder meer (op grond van de Erfrechtverordening) worden aangenomen dat het materiële erfrecht van Engeland dient te worden toegepast op de nalatenschap. Artikel 34 Erfrechtverordening schrijft voor dat, nu de toepassing van het recht van een derde land aan de orde is, ook de op grond van dat recht toepasselijke (internationaal-privaatrechtelijke) verwijzingsregels dienen te worden toegepast. Aldus heeft te gelden dat, nu de rechtskeuze voor Engels recht geen werking heeft onder de Erfrechtverordening, in beginsel de weg openstaat voor renvoi of terugverwijzing, als bepaald onder artikel 34 Erfrechtverordening. Of (en in hoeverre) het Engelse recht moet worden toegepast, hangt dus af van de inhoud van het Engelse recht, met inbegrip van de Engelse internationaal-privaatrechtelijke erfrecht- en verwijzingsregels.
3.11
Het hof dient zich vanwege het debat tussen partijen, eerst over de vraag te buigen wat naar dat (internationaal privaat-)recht de rechtsgevolgen zijn van de rechtskeuze die de erflater in zijn testament heeft opgenomen. Zoals gezegd, deze rechtskeuze komt weliswaar op grond van de Erfrechtverordening geen werking toe, maar omdat het Verenigd Koninkrijk geen lidstaat is, dient vooreerst naar het Engelse (internationaal privaat-)recht te worden beoordeeld wat die rechtsgevolgen zijn.
In het “Handboek Boedelafwikkeling” (versie 2021-2022, pag. 2354) wordt vermeld dat een rechtskeuze naar Engels recht niet wordt aanvaard, maar een bronvermelding ontbreekt. In enkele adviezen die van de zijde van partijen in deze procedure zijn overgelegd, lijkt (eveneens) ervan te worden uitgegaan dat (al dan niet op grond van de Erfrechtverordening) de rechtskeuze van erflater in zijn testament geen werking heeft.
Het hof komt na bestudering van het Engelse recht tot de volgende conclusie. Vanwege de beperkte werking van het Engelse erfrechtelijke rechtsregime, dat (onder andere) erop neerkomt dat dit rechtsregime zich niet uitstrekt over immovable assets (naar het hof aanneemt naar Nederlands recht: niet alleen registergoederen, maar ook daarop betrekking hebbende rechten als huur- en pachtrechten) die zich niet binnen het Engelse rechtsgebied bevinden, heeft een rechtskeuze in een testament naar Engels recht met name tot gevolg dat ten aanzien van de uitleg van hetgeen de testateur in het testament heeft beoogd te regelen, het Engelse recht maatgevend is.
3.12
Het Engelse (internationaal-privaatrechtelijke) erfrecht maakt als gezegd bij vererving onderscheid tussen roerende en onroerende ‘assets’. Voor deze laatste categorie geldt naar Engels recht dat het erfrecht van het land waar het registergoed (of: de zaak waarop het huur- of pachtrecht betrekking heeft) zich bevindt, van toepassing is.
Bij deze stand van zaken en gelet op het aan de Erfrechtverordening ten grondslag liggende beginsel dat het stelsel van het toe te passen recht zoveel als mogelijk wordt geëerbiedigd, ziet het hof zich voor de volgende vraag gesteld.
3.13
De erflater had ten tijde van zijn overlijden nog registergoederen in (mede)eigendom in Nederland, zodat de conclusie zou kunnen zijn dat op de gehele vererving van deze registergoederen – dus ook op de afwikkeling, zie 3.15 - in ieder geval Nederlands recht van toepassing is.
Ten aanzien van de vererving (en afwikkeling) van de roerende zaken en certificaten/aandelen en banktegoeden van de nalatenschap zou in plaats van materieel Nederlands erfrecht het Engels erfrecht van toepassing kunnen zijn, indien naar Engels recht sprake is van een ‘domicile of choice’.
3.14
Het hof is van oordeel dat het onder de gegeven omstandigheden voor een goede beoordeling van de procesposities van partijen en een goede beoordeling van voormelde vragen/kwesties onontkoombaar is dat het kennis neemt van de inhoud van het testament van de erflater. Het hof heeft begrepen dat een testament dat werking heeft verkregen in Engeland, naar Engels recht openbaar is. Eerst na kennisneming daarvan kan worden bezien in hoeverre nog andere vragen relevant zijn, waarbij valt te denken aan de vraag of [appellant] alleen bevoegd is, of dat ook de tweede executor processueel dient te worden betrokken. [appellant] dient een kopie/afschrift van het gehele testament over te leggen.
3.15
Een vraag die nu hoe dan ook voorligt, is in hoeverre de toepasselijkheid van Nederlands recht op in ieder geval een deel van de nalatenschap, ook gevolgen heeft voor de formeelrechtelijke afwikkeling van dat deel van de nalatenschap.
[appellant] is, naar het hof tot dusverre heeft begrepen, in zijn hoedanigheid van (één van de twee) executor(s) in deze procedure opgekomen, maar de bevoegdheden van een onder het Engels rechtsregime optredende executor strekken zich niet vanzelfsprekend uit over bestanddelen van de nalatenschap waarvan de afwikkeling en vererving naar een ander rechtsstelsel geschieden. Het hof wijst erop dat artikel 29 Erfrechtverordening, dat voor deze gevallen de mogelijkheid geeft een beheerder te benoemen, geen oplossing lijkt te kunnen bieden, omdat in deze zaak aan de in dit artikel geformuleerde voorwaarden niet is voldaan.
Indien de afwikkeling van de in Nederland gelegen registergoederen naar Nederlands recht dient te geschieden, kan de bevoegdheid tot afwikkeling van deze delen van de nalatenschap worden beheerst door Nederlands recht. In dat geval komt de vraag op of de vorderingen die [geïntimeerde] heeft ingesteld, wel jegens [appellant] geldend kunnen worden gemaakt.
Het hof stelt partijen in de gelegenheid zich hierover uit te laten; [appellant] ter gelegenheid van het overleggen van het testament en [geïntimeerde] in antwoord daarop.
3.16
Zoals onder 3.13 al aangeroerd, maakt het Engelse recht onderscheid tussen iemands ‘domicile of origin’ en iemands ‘domicile of choice’. In het geval van de erflater is uitgesloten dat Engeland zijn ‘domicile of origin’ is geweest. Omdat de vader van de erflater de Nederlandse nationaliteit bezat en zijn hele leven in Nederland heeft doorgebracht, is tussen partijen (terecht) niet in geschil dat de ‘domicile of origin’ van de erflater Nederland is.
De vraag die het hof nog zal moeten beantwoorden, is of het ‘domicile of origin’ van de erflater is vervangen door een ‘domicile of choice’. Het antwoord op die vraag dient “clearly and unequivocally” (op duidelijke en ondubbelzinnige wijze) vastgesteld te worden. Daarbij worden aan het bewijs voor de aanname van een ‘domicile of choice’ hoge eisen gesteld en rust de bewijslast op degene die zich beroept op de wijziging naar een ‘domicile of choice’. Bewezen moet worden dat de erflater uit Nederland is vertrokken en zich in Engeland heeft gevestigd met de intentie om daar permanent of voor onbepaalde tijd te wonen.
3.17
Het hof heeft het voornemen bij de beantwoording van de vraag of vastgesteld kan worden dat de erflater uit Nederland is vertrokken en zich in Engeland heeft gevestigd met de intentie om daar permanent of voor onbepaalde tijd te wonen de navolgende feiten en omstandigheden in overweging te nemen:
- De erflater had woonplaats in [plaats E] . Hij huurde daar een appartement en deze huurovereenkomst was kort voor zijn overlijden verlengd voor een periode van vijf jaar.
- Vast staat (zie memorie van grieven pag. 9 ) dat oorspronkelijk ook fiscale redenen voor de erflater een overweging zijn geweest om in het najaar van 2012 naar Engeland te vertrekken, naast het feit dat hij een faillissement van zijn bedrijf (in 2013) achter de rug had, een echtscheiding en dat de pers hem achtervolgde. Aan de erflater is in 2016 over 2012 een conserverende aanslag opgelegd. Destijds gold dat na 10 jaar uitstel op verzoek kwijtschelding kon worden verkregen, en kon een belastingplichtige desgewenst weer terugkeren naar Nederland buiten bezwaar van deze fiscale claim.
- De erflater heeft bij zijn belastingopgaven over 2013-2014 en 2014-2015 aan de Engelse belastingdienst aangegeven “being resident in the UK but not domiciled in the UK”. Vanwege het ontbreken van een (UK) inkomen over 2014-2015, zijn geen belastingopgaveformulieren aan de erflater afgegeven over 2015-2016.
- Vanwege de financiële problemen ten gevolge van de echtscheiding heeft de erflater zijn huis aan de [adres] moeten verkopen. In de akte van levering is opgenomen dat kopers de erflater zouden informeren op het moment dat zij voornemens zouden zijn de woning te verkopen, waarna de erflater kon aangeven of hij de woning wilde terugkopen.
- Uit de verklaring van [de financieel adviseur] van 15 juli 2017 blijkt dat de erflater in de loop van 2012 een nieuwe vriendin had leren kennen, [D] , die in [plaats E] woonachtig was. Deze relatie ontwikkelde zich steeds serieuzer, aldus [de financieel adviseur] , hetgeen (naar het hof begrijpt) de keuze voor [plaats E] , naast de hiervoor genoemde (financiële) redenen, mede heeft beïnvloed. Met zijn vriendin heeft hij nimmer samengewoond.
- De erflater had in [plaats E] een abonnement voor de metro en voor musea, ging naar de (Nederlandse) kerk aldaar en had een goed contact met de pastoor.
- In 2014 is bij de erflater alvleesklierkanker geconstateerd. Daarvoor is hij tot aan zijn overlijden in [plaats E] behandeld. De kosten daarvoor heeft hij zelf gedragen.
- De erflater heeft één onderneming gehad in [plaats E] , [onderneming 2] , en deze rechtspersoon heeft op 10 juni 2014 opgehouden te bestaan.
- Nadat de kanker door toepassing van chemokuren aanvankelijk inactief was, heeft de erflater volgens executor [de financieel adviseur] vele reizen gemaakt, onder meer naar Zwitserland, Portugal, Griekenland, Ibiza, Mallorca en ook Nederland. Na deze reizen keerde de erflater steeds terug naar [plaats E] . De laatste periode van zijn ziekte kon de erflater steeds minder reizen en verbleef hij in [plaats E] .
- De erflater bezat ten tijde van zijn overlijden de Nederlandse nationaliteit en is op zijn uitdrukkelijke wens naast zijn moeder begraven in Nederland.
- De erflater had tot zijn overlijden een telefoonabonnement bij een Nederlandse telecomprovider.
- De erflater had in Engeland bij de HSBC bank een rekening. Verder had hij in ieder geval rekeningen in Nederland en in Duitsland en Zwitserland, alsmede zakelijke belangen in Luxemburg.
- De erflater heeft samen met [E] een boek geschreven genaamd: [Titel] , [uitgeverij] 2017. Op pagina 177 valt - onder andere - te lezen: “ Ik heb het naar mijn zin in [plaats E] , mede dankzij andere sociale contacten die ik opgebouwd heb. Niemand die maalt om mijn verleden. Ze waarderen mij als persoon, niet vanwege mijn status of omdat er wellicht een deal te sluiten is. Het is onvoorwaardelijke liefde; iets wat ik in Nederland zelden ervaren heb. Er was bijna altijd een verborgen agenda. Ik ga daarom nooit meer terug.”
- De erflater bezat ten tijde van zijn overlijden diverse zakelijke belangen in Nederland.
Na zijn vertrek uit Nederland is de erflater bezig geweest om zaken in Nederland af te handelen. Hij had ten tijde van zijn overlijden nog vermogensbestanddelen in Nederland. De erflater was als onderdeel van een maatschap voor 1/6 deel (mede) eigenaar van registergoederen in Nederland, welk deel al voor het overlijden van de erflater te koop stond, maar dat eerst na het overlijden van de erflater is verkocht.
- In het dossier bevinden zich verschillende verklaringen van vrienden/kennissen van de erflater, die aangeven dat de erflater tegenover hen heeft aangegeven dat hij in [plaats E] wilde blijven en niet van plan was naar Nederland terug te keren.
3.18
Het hof dient aan de hand van onder meer de hiervoor beschreven omstandigheden, de vraag te beantwoorden of daarmee het standpunt van [appellant] kan worden gevolgd en ‘clearly and unequivocally’ kan worden vastgesteld dat de erflater een ‘domicile of choice’ had in het Verenigd Koninkrijk. Indien, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, dat standpunt van [appellant] niet kan worden gevolgd, komen ook ten aanzien van de roerende zaken, aandelen en banktegoeden de vragen op die in 3.15 zijn geformuleerd, kort gezegd in hoeverre [appellant] een bevoegde partij is en of hij degene is jegens wie de voorliggende vorderingen dienen te worden ingesteld.
3.19
Nu het hof partijen uitnodigt zich uit te laten, zal het partijen ook de gelegenheid geven zich nog uit te laten over overige, bij de vaststelling van de ‘domicile of choice’ in aanmerking te nemen omstandigheden in aanvulling op die genoemd onder 3.17. Daarbij heeft te gelden dat het moet gaan om al door de betreffende partij ten processe voorgedragen omstandigheden en overgelegde producties, zodat kan worden volstaan een verwijzing naar de desbetreffende stelling(en) in de desbetreffende conclusie(s)/memorie(s) en eventueel daartoe overgelegde productie.
Het hof zal, voor zover nog aan de orde, bij een opvolgend tussenarrest oordelen of en, zo ja, in hoeverre deze omstandigheden kunnen worden betrokken in de afweging.
Het hof zal partijen opdragen zich, naast hetgeen onder 3.15 en 3.18 aan de orde is gesteld, in maximaal vier pagina’s uit te laten over de omstandigheden in aanvulling op 3.17.
3.2
Gelet op het voorgaande houdt het hof de behandeling van de grieven V en VI in principaal appel van [appellant] nader aan.
3.21
Het hof ziet aanleiding de grieven in incidenteel appel onbesproken te laten totdat de hiervoor geformuleerde vragen zijn beantwoord.
Wel geeft het hof [geïntimeerde] mee dat hij zich meer dan hij heeft gedaan dient te beperken in het vragen van stukken over de periode voor het overlijden van de erflater. De erflater kon over zijn vermogen beschikken zoals hij wenste. Achteraf kan een legitimaris niet eisen dat alsnog rekening en verantwoording wordt afgelegd over hetgeen de erflater voor zijn overlijden (lees hier: over de gehele periode dat de erflater in Engeland woonde) met zijn vermogen heeft gedaan. Het gaat erom wat de waarde van de goederen van de nalatenschap was op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van de erflater. [geïntimeerde] dient te beschikken over die informatie die hij nodig heeft om te controleren of de executeur de nalatenschap en de legitieme goed heeft berekend, over niet meer en niet minder. Vele van de stukken die [geïntimeerde] noemt in zijn incidenteel appel voldoen niet aan dat criterium. Uit de memorie van antwoord in incidenteel appel, alsmede de door [geïntimeerde] overgelegde stukken, kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] het merendeel van de stukken die hij nodig heeft, reeds heeft ontvangen. Voor zover het hof daaraan toe komt, dient [geïntimeerde] in het vervolg van de procedure een overzichtelijke lijst over te leggen van de stukken die hij nog ontbeert met daarbij de toelichting waarom hij deze stukken nodig heeft voor het berekenen van de legitieme.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
- draagt [appellant] op een afschrift van het gehele testament van de erflater in het geding te brengen;
- verwijst de zaak, met inachtneming van 3.15, 3.18 en 3.19 van dit tussenarrest, naar de rol van 3 mei 2022 voor het in het geding brengen van het testament van de erflater en het nemen van een akte aan de zijde van [appellant] , waarop [geïntimeerde] zich op een termijn van zes weken bij akte mag uitlaten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. A.R. Sturhoofd, mr. H.A. van den Berg en mr. C.M.J. Peters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.