ECLI:NL:GHAMS:2022:840

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
23-001642-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling op station Beverwijk met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling en mishandeling van twee slachtoffers op 31 januari 2020 te Beverwijk. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het eerste slachtoffer door middel van een beenveeg en herhaaldelijk slaan met gebalde vuisten. Daarnaast werd de verdachte verweten het tweede slachtoffer te hebben geschopt. Het hof oordeelde dat het letsel aan het eerste slachtoffer, bestaande uit meerdere breuken in het gezicht, als zwaar lichamelijk letsel moest worden gekwalificeerd, wat leidde tot een operatie. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd en verkeerde nog in een proeftijd. Het hof legde een gevangenisstraf van negen maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling aanzienlijke schade had geleden, zowel materieel als immaterieel. De vordering tot schadevergoeding werd toegewezen tot een bedrag van € 6.646,64, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001642-20
datum uitspraak: 22 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 juli 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 15-028143-20 en 15-130729-18 (tul) tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1
primair
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Beverwijk aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer breuken in één of meer breuken botten van het aangezicht en/of kaak waarbij chirurgisch ingrijpen noodzakelijk is, heeft toegebracht door die [benadeelde] middels een beenveeg naar de grond te brengen en/of over [benadeelde] heen hangend [benadeelde] (meermalen) met zijn al dan niet tot vuist gebalde hand(en) (telkens) met kracht tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
subsidiair
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- zich naar die [benadeelde] heeft begeven, en/of
- op een gegeven moment die [benadeelde] middels een beenveeg naar de grond heeft gebracht, en/of
- over [benadeelde] heen hangend [benadeelde] (meermalen) met zijn al dan niet tot vuist gebalde hand(en) (telkens) met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Beverwijk [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] middels een beenveeg naar de grond te brengen en/of over [benadeelde] heen hangend [benadeelde] (meermalen) met zijn al dan niet tot vuist gebalde hand(en) (telkens) met kracht tegen het hoofd te slaan en/of te stompen.
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Beverwijk [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met zijn geschoeide rechtervoet (met kracht) tegen het linkerbovenbeen te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij tot andere oordelen komt.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde

Evenals de advocaat-generaal en de raadsvrouw merkt het hof het aan het slachtoffer toegebrachte letsel aan als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij is gelet op de aard en de ernst hiervan, de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en de periode die nodig was voor het herstel van dit letsel, zoals volgt uit de inhoud van de bewijsmiddelen – die bij een eventueel beroep in cassatie bij dit arrest zullen worden gevoegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 31 januari 2020 te Beverwijk aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken in botten van het aangezicht waarbij chirurgisch ingrijpen noodzakelijk was, heeft toegebracht door die [benadeelde] middels een beenveeg naar de grond te brengen en over [benadeelde] heen hangend [benadeelde] meermalen met zijn tot vuist gebalde hand telkens met kracht tegen het hoofd te slaan;
2. hij op 31 januari 2020 te Beverwijk [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met zijn geschoeide rechtervoet tegen het linker bovenbeen te schoppen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2
bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Zij heeft gevorderd dat daarbij de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals weergegeven in het reclasseringsrapport van
7 februari 2022.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De zware mishandeling gebeurde op klaarlichte dag in de openbare ruimte van station Beverwijk, terwijl de verdachte in het bijzijn van zijn moeder was. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard niet meer te weten wat de aanleiding voor het incident was, maar zich te herinneren dat hij gefrustreerd was omdat een kickboks-wedstrijd, waarvoor hij € 5.000,- zou krijgen, niet doorging.
Het slachtoffer stond, in afwachting van zijn trein, op het station te bellen toen hij door de verdachte werd aangesproken en vervolgens zonder enige aanleiding, uit het niets onderuit werd gehaald en met kracht meerdere malen in zijn gezicht werd gestompt. Nadat het slachtoffer was opgestaan en door een medewerkster van een omliggend bedrijf in veiligheid werd gebracht, is de verdachte achter hen aangelopen, waarbij hij heeft geprobeerd het slachtoffer nog een keer te slaan en hij die medewerkster tegen haar been heeft geschopt. De stompen in het gezicht van het eerste slachtoffer hebben ernstig letsel veroorzaakt, bestaande uit meerdere breuken in het gezicht als gevolg waarvan hij een operatie heeft moeten ondergaan en waarvan het slachtoffer nog steeds de gevolgen ondervindt. De verdachte heeft door de uitoefening van voormeld geweld op beide slachtoffers (op zeer ernstige) wijze hun lichamelijke integriteit geschonden. Dit soort feiten leiden ook tot gevoelens van angst en onveiligheid op straat bij slachtoffers en omstanders. Oplegging van een vrijheidsbenemende straf (van langere duur) is hiervoor gerechtvaardigd.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 22 februari 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor een geweldsdelict en is een ander geweldsdelict voorwaardelijk geseponeerd. Ten tijde van de onderhavige zware mishandeling liep de verdachte nog in een proeftijd, hetgeen hem er klaarblijkelijk niet van heeft weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Dit alles weegt het hof mee in het nadeel van de verdachte.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsadvies van 7 februari 2022, opgemaakt door [naam 1], werkzaam bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. Daarnaast is gelet op de door [naam 2], psychiater, ter terechtzitting van de rechtbank op 2 juli 2020 afgelegde verklaring. Deze psychiater heeft de verdachte onderzocht.
[naam 2] heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van evidente agressieproblematiek en dat hij voldoet aan vijf of zes van de zeven kenmerken van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. Zijn agressiviteit en prikkelbaarheid passen bij die persoonlijkheidsstoornis. [naam 2] denkt dat in de onderhavige zaak de verdachte het slachtoffer letterlijk heeft misverstaan en dat het door zijn grote agressie uit de hand is gelopen. Met de reclassering is hij van mening dat sprake is van een hoog risico op escalatie.
Uit voormelde justitiële documentatie blijkt dat dit risico reëel is, nu de verdachte nadat deze zaak bij de rechtbank heeft gediend, onherroepelijk is veroordeeld voor een mishandeling, vernieling en bedreiging gepleegd in januari 2020 en wegens een mishandeling op 24 september 2021. Daarnaast is hij door de rechtbank veroordeeld voor een mishandeling gepleegd op 26 mei 2021, welke veroordeling nog niet onherroepelijk is. Ook is hij schuldig verklaard aan wederspannigheid, gepleegd op 11 december 2019. Ter terechtzitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de verdachte kennelijk op geen enkele wijze in staat is zich te realiseren wat zijn handelen voor de slachtoffers in deze zaak heeft betekend. Ook bleek niet dat hij enig inzicht heeft in de ernst en de aard van de agressieregulatie problematiek waarmee hij kampt en de mogelijke gevolgen en het gevaar hiervan.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep verzocht de verdachte niet tot een hogere straf dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden te veroordelen. Zij heeft daarbij gewezen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De door de rechtbank opgelegde straf is – strikt genomen – het dubbele van voormelde oriëntatiepunten, nu daarin voor een zware mishandeling een gevangenisstraf van drie maanden is vermeld.
In hetgeen hiervoor is overwogen, ziet hof reden van de oriëntatiepunten van het LOVS af te wijken. Daarbij is vooral gelet op de ernst van het letsel bij het eerste slachtoffer, het feit dat hij nog een (tweede) slachtoffer heeft mishandeld en op de bij de verdachte bestaande psychische problematiek, waardoor het recidivegevaar zeer groot is. Met de reclassering is het hof daarom van oordeel dat – ondanks de omstandigheid dat de verdachte te kennen heeft gegeven niet open te staan voor reclasseringstoezicht, en zijn geschiedenis met het niet nakomen van behandelafspraken – reclasseringstoezicht noodzakelijk is om de leefgebieden van de verdachte te stabiliseren en het risico op recidive te beperken. Onbehandeld en zonder begeleiding acht het hof de problematiek van de verdachte buitengewoon zorgelijk.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en medewerking aan begeleid wonen, zoals hierna vermeld, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 13.106,56, bestaande uit een gedeelte van € 7.106,56 voor materiële schade en een gedeelte van € 6.000,00 voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.406,64, bestaande uit € 3.656,64 ter vergoeding van materiële schade en € 1.750,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering zal hieronder per post worden besproken
De telefoonkosten
De benadeelde partij heeft een vergoeding van € 10,00 gevorderd voor na het incident gemaakte telefoonkosten. De verdediging heeft deze kosten betwist. Gelet daarop is het hof van oordeel dat deze kosten nadere bewijslevering behoeven. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in vordering tot vergoeding van deze kosten.
Tandartskosten
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van een extra controle en een gebitsbehandeling die hij als gevolg van de zware mishandeling heeft moeten ondergaan. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing. De verdediging heeft deze kosten betwist. Het hof zal de gevorderde bedragen van € 54,82 en € 91,49 toewijzen omdat dit door de benadeelde partij gemaakte extra kosten zijn als gevolg van het door de verdachte toegebrachte letsel. De benadeelde partij was hierdoor tijdelijk minder goed in staat zijn gebit te verzorgen.
Reis- en parkeerkosten
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van reis- en parkeerkosten gemaakt door de ouders van de benadeelde partij, van € 209,92. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing. De verdediging heeft deze kosten betwist. Het hof zal de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van de vordering, omdat de vraag of de benadeelde partij hierdoor rechtstreeks schade heeft geleden nadere bewijslevering behoeft, hetgeen een onevenredige belasting voor het strafproces met zich zou brengen.
Kosten door studievertraging
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van de als gevolg van het toegebrachte letsel opgelopen studievertraging en teveel betaald collegegeld. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing. De verdediging heeft deze kosten betwist en verzocht de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk te verklaren in de vordering. Het hof zal de gevorderde bedragen van € 1.739,58 respectievelijk € 520,75 toewijzen, omdat voldoende is onderbouwd dat deze kosten het rechtstreekse gevolg zijn van het door de verdachte aan de benadeelde partij toegebrachte letsel.
Gemiste stagevergoeding en werkervaring
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van een gemiste stagevergoeding van € 600,00 en werkervaring geschat op € 2.500,00. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de stagevergoeding en tot niet-ontvankelijk verklaring ter zake van de gemiste werkervaring. De verdediging heeft deze kosten betwist en verzocht de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het hof zal de benadeelde partij in deze onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat voor toewijzing hiervan nadere bewijslevering noodzakelijk is en onderzoek hiernaar in dit stadium van het strafproces een onevenredige belasting daarvan met zich brengt.
Gederfde inkomsten
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van misgelopen inkomsten voor werkzaamheden bij het maken van een film, te weten een bedrag van € 1.240,00 (exclusief BTW). De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid. De verdediging heeft deze kosten betwist. Het hof zal het gevorderde bedrag toewijzen omdat op grond van de overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze inkomsten is misgelopen als gevolg van het door de verdachte toegebrachte letsel.
Sportschoolabonnement
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van de kosten van zijn sportschoolabonnement voor zover hij daarvan als gevolg van zijn letsel geen gebruik heeft kunnen maken. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing. De verdediging heeft deze kosten betwist. Het hof zal de benadeelde partij in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat voor toewijzing hiervan nadere bewijslevering noodzakelijk is en onderzoek hiernaar in dit stadium van het strafproces een onevenredige belasting daarvan met zich brengt.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel van dat letsel. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het door de verdachte gepleegde feit verschillende botbreuken in zijn gezicht opgelopen (waaronder een gebroken oogkas en een gebroken jukbeen). Als gevolg daarvan heeft hij ook een operatie moeten ondergaan waarbij een (permanent) plaatje in zijn jukbeen is aangebracht. De benadeelde partij heeft tijdens zijn revalidatie, de eerste maand na het incident, zijn gebit minder goed kunnen verzorgen door pijn aan zijn kaak en zijn tandvlees. Als gevolg van pijnklachten en psychische klachten, zoals een verminderd concentratievermogen, angst en stress, kon de benadeelde partij tijdelijk niet goed studeren, was hij niet in staat een geplande stage bij de [plek] aan te vangen en een film te maken. De benadeelde partij voelt zich verminkt en voelt zich nu meer gespannen en minder positief dan voor het incident. Gelet hierop en op hetgeen in soortgelijke zaken is toegewezen, bepaalt het hof deze schade op een bedrag van € 3.000,-.
Samenvattend is uit het onderzoek ter terechtzitting het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.646,64 voor geleden materiële schade en een bedrag van € 3.000,- voor geleden immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 6.646,64 zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij thans niet in de vordering worden ontvangen en kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoeding wordt telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is geleden tot aan de dag van de algehele voldoening.
Het hof zal tevens een schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 september 2018 voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 250,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen, omdat de onderhavige zaak een andersoortig delict betreft.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich
meldtbij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, [adres 2], binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd, zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt, en zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, of zo veel korter als de reclassering nodig vindt,
onder behandeling zal stellenvan De Waag, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft met betrekking tot die behandeling, terwijl het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zo veel korter als de reclassering nodig vindt, verblijft in een nader door de reclassering te bepalen instelling voor
beschermd wonen of maatschappelijke opvang, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en aan het dagprogramma, dat die instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.646,64(zesduizend zeshonderdzesenveertig euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 3.646,64 (drieduizend zeshonderdzesenveertig euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.646,64 (zesduizend zeshonderdzesenveertig euro en vierenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 68 (achtenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade over een bedrag van:
  • € 54,82 op 7 maart 2020;
  • € 91,49 op 17 maart 2020;
  • (€ 1.739,58 + € 520,75 =) € 2.260,33 op 1 juni 2020
  • € 1.240,00: op 22 juni 2020
  • € 3.000,00: op 31 januari 2020.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 september 2018, parketnummer 15-130729-18, te weten van:
een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, en mr. R.D. van Heffen in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2022.
Mrs. Koolen-Zwijnenburg en Van Heffen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

[…]

[…]

[…]