In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren in 2017, uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man, verzoeker in principaal hoger beroep, heeft in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 20 januari 2021, waarin een zorgregeling en een kinderbijdrage waren vastgesteld. De vrouw, verzoekster in incidenteel hoger beroep, heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling en de hoogte van de kinderbijdrage. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van beide partijen. De man heeft verzocht om de kinderbijdrage te verlagen en de zorgregeling te wijzigen, terwijl de vrouw heeft verzocht om de bestaande regeling te bekrachtigen. Het hof heeft de zorgregeling beoordeeld en vastgesteld dat de huidige regeling, waarbij [minderjarige] drie van de vier weekenden bij de man verblijft, in het belang van het kind is. De man is verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te betalen, welke is vastgesteld op € 278,- per maand van 3 december 2019 tot [geboortedatum 1] 2021, € 208,- van [geboortedatum 1] 2021 tot [geboortedatum 2] 2021, en € 226,- per maand vanaf [geboortedatum 2] 2021. Het hof heeft de bestreden beschikking op deze punten vernietigd en opnieuw beslist, waarbij de zorg- en opvoedingstaken zijn verdeeld en de kinderbijdrage is vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.