ECLI:NL:GHAMS:2022:831

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
20 maart 2022
Zaaknummer
23-002697-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met recidive en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne op 9 september 2021 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De eerdere veroordeling door de politierechter, die een gevangenisstraf van 7 maanden had opgelegd, werd vernietigd. Het hof heeft de straf bepaald op 10 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is genomen na afweging van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de justitiële geschiedenis van de verdachte, die eerder veroordeeld was voor drugsgerelateerde misdrijven. Het hof heeft daarbij de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht in acht genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002697-21
datum uitspraak: 18 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-242544-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres], thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zuid Oost – huis van bewaring Ter Peel, te Evertsoord.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 9 september 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 9 september 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte in deze zaak reeds in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel in combinatie met een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitvoeren van ongeveer 434 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Een dergelijke hoeveelheid is van dien aard dat die bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en de handel in harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. De verdachte heeft met haar handelen voorts bijgedragen aan de instandhouding van de met de (internationale) handel in verdovende middelen gepaard gaande (gebruikers)criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierin wordt voor de uitvoer van tussen de 200 en 500 gram harddrugs, zonder dat sprake is van recidive, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 tot 6 maanden als uitgangspunt genoemd.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 16 februari 2022 blijkt dat zij eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld tot (onder meer) aanzienlijke gevangenisstraffen voor (hard)drugs-gerelateerde misdrijven, waaronder smokkel.
In het licht van het voorgaande overweegt het hof dat de ernst van het bewezenverklaarde feit, in combinatie met de justitiële geschiedenis van de verdachte, slechts de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur als passend kan gelden. Daarbij acht het hof – uit het oogpunt van het voorkomen van verdere recidive – een voorwaardelijk strafdeel aangewezen. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 maart 2022.
=========================================================================
[…]