ECLI:NL:GHAMS:2022:828
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld na verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2021. De verdachte was aangeklaagd voor diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld, gepleegd op 16 november 2018 in Amsterdam. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte gerechtvaardigd vertrouwen had in een sepot van 15 april 2020. Het hof oordeelde echter dat de officier van justitie op dat moment niet op de hoogte kon zijn van nieuwe feiten die de vervolging rechtvaardigden. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van het sepot.
Tijdens de zitting werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder DNA-onderzoek en camerabeelden. Het hof stelde vast dat er sterke aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten, maar dat het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat hij deze had gepleegd. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen.