ECLI:NL:GHAMS:2022:828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
20 maart 2022
Zaaknummer
23-001719-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld na verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2021. De verdachte was aangeklaagd voor diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld, gepleegd op 16 november 2018 in Amsterdam. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte gerechtvaardigd vertrouwen had in een sepot van 15 april 2020. Het hof oordeelde echter dat de officier van justitie op dat moment niet op de hoogte kon zijn van nieuwe feiten die de vervolging rechtvaardigden. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van het sepot.

Tijdens de zitting werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder DNA-onderzoek en camerabeelden. Het hof stelde vast dat er sterke aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten, maar dat het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat hij deze had gepleegd. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001719-21
datum uitspraak: 18 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-097284-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1hij op of omstreeks 16 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, op of aan de openbare weg, de [adres 2], althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer voorwerp(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gevolgd (in/naar (een trapportiek van) een woning) waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer 1] (bij (het openen van) een deur van een woning) heeft/hebben ingesloten en/of omringd en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] (op/tegen de grond) heeft/hebben geduwd en/of boven voornoemde [slachtoffer 1] is/zijn gaan staan en/of tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Money,money", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of de kleding van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of (met kracht) met een voet op de borst van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2hij op of omstreeks 16 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, op of aan de openbare weg, de [adres 2], althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [slachtoffer 2] te volgen en/of te duwen (in/naar (een trapportiek van) een woning) waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen (met kracht) aan de tas (welke voornoemde [slachtoffer 2] vasthield) heeft/hebben getrokken en/of gerukt en/of (met kracht) de tas uit de hand(en) van voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gerukt en/of getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte aan het sepot van 15 april 2020 het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat hij voor deze zaak niet (verder) zou worden vervolgd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het onderzoek van het NFI geen dermate sterk vermoeden of sterke aanwijzing oplevert dat hiermee een geheel nieuw licht op de ten tijde van het sepot bekende situatie is ontstaan.
Het hof stelt voorop dat in de artikelen 167, eerste lid, en 242, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporings- of voorbereidend onderzoek (verdere) vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot (verdere) vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 december 2018 zijn de linker- en rechtersteekzak van de spijkerbroek van de aangever [slachtoffer 1] bemonsterd door forensisch onderzoekers. Op 27 maart 2020 heeft politieambtenaar [verbalisant] geverbaliseerd dat uit het DNA-onderzoek met betrekking tot de DNA-profielen van de verdachten en het aangetroffen DNA-profiel in de broekzak van de aangever geen overeenkomst naar voren is gekomen. Aan de verdachte is een brief ‘kennisgeving sepot’ van 15 april 2020 toegezonden, die inhoudt dat de officier van justitie heeft besloten hem niet verder te vervolgen omdat er onvoldoende bewijs is. Hierin staat vermeld als expliciet voorbehoud dat de zaak daarmee is afgedaan, tenzij de officier van justitie “op grond van nieuwe feiten of omstandigheden deze beslissing moet herzien.” Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 30 november 2020 blijkt dat de wangslijmafname van de verdachte abusievelijk niet was opgestuurd naar het NFI en dat de officier van justitie vervolgens opdracht heeft gegeven de wangslijmafname alsnog in te zenden. Dit heeft geleid tot een rapport van het NFI van 7 juli 2020 waaruit blijkt dat het DNA-profiel, dat is verkregen uit de bemonstering van de rechterbroekzak van de aangever, DNA bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte. In dit rapport is gerelateerd dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de hypothese waar is dat de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1], de verdachte en twee willekeurige onbekende personen dan wanneer de hypothese waar is dat de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en drie willekeurige onbekende personen.
Bij een nader verhoor van de verdachte op 31 augustus 2020 is hem meegedeeld dat het openbaar ministerie het sepot heeft teruggedraaid.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, bezien in het licht van voornoemd kader, is het hof van oordeel dat de officier van justitie ten tijde van de kennisgeving van het sepot niet op de hoogte had kunnen zijn van de omstandigheden zoals die volgen uit het NFI rapport van 7 juli 2020, en dat door kennis te nemen van de resultaten van dat rapport sprake was van een situatie waarin de officier van justitie in redelijkheid kon oordelen dat hij de beslissing tot het seponeren van de zaak van de verdachte moest herzien op grond van nieuwe feiten of omstandigheden. Daarom heeft de verdachte aan de kennisgeving van het sepot van 15 april 2020 niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat hij onder de gegeven omstandigheden niet (verder) zou worden vervolgd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Vrijspraak

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen bewijs is dat de verdachte één van de drie personen is geweest die de feiten heeft gepleegd, terwijl evenmin zijn substantiële materiële dan wel intellectuele bijdrage kan worden vastgesteld. De aanwezigheid van het celmateriaal in de opening van de rechterbroekzak van aangever [slachtoffer 1] betekent niet dat de verdachte in direct contact is geweest met [slachtoffer 1] en zijn broekzak, terwijl er geen andere bewijsmiddelen zijn die in de richting van de verdachte wijzen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Aan de mogelijkheid van secundaire overdracht van het DNA van de verdachte kan worden voorbijgegaan, gelet op de andere bewijsmiddelen in het dossier. Bovendien is een volledig profiel verkregen en is sprake van een zeer duidelijke match.
Het hof overweegt als volgt.
Op 16 november 2018 zijn de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gelopen van de [winkel], vestiging [vestiging], naar hun woning aan de [adres 2]. Direct nadat zij daar de portiek waren binnengegaan, drongen drie personen de portiek binnen. Deze personen hebben vervolgens [slachtoffer 2] overvallen en [slachtoffer 1] gepoogd te overvallen. Eén van de daders (hierna: NN1) probeerde de portemonnee van [slachtoffer 1] uit diens rechterbroekzak te pakken, maar [slachtoffer 1] heeft dit weten te voorkomen. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte beschreven dat NN1 een lang postuur (langer dan 1.80 meter), een donkere huidskleur en half lang zwart haar had. Verder droeg hij volgens [slachtoffer 1] een grijs jack en een spijkerbroek.
Om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten te komen, moet het hof kunnen vaststellen dat de verdachte een van de personen was die de portiek van de aangevers is binnengedrongen en hen heeft (geprobeerd te) overvallen. Uit vergelijkend DNA-onderzoek tussen een DNA-mengprofiel, verkregen uit de bemonstering van de rechtersteekzak van [slachtoffer 1] en (onder andere) een DNA-profiel, verkregen uit een referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte, blijkt dat DNA in dat mengprofiel zeer waarschijnlijk afkomstig is van de verdachte. Uit de beschrijvingen van camerabeelden van de gemeente Amsterdam blijkt dat de verdachte, toen de aangevers richting de [winkel] liepen, met in ieder geval vier anderen ter hoogte van de kruising Wisseloordplein en [vestiging] stond. Daarnaast blijkt uit een beschrijving van camerabeelden van de betreffende [winkel] dat twee personen tweemaal de [winkel] betraden en verlieten terwijl beide aangevers zich daar op dat moment ook bevonden. De verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij zichzelf herkent als een van deze personen op een foto van deze beelden.
Hoewel het dossier aldus sterke aanwijzingen bevat dat de verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde (poging tot) diefstal met geweld, kan op basis van de resultaten van het verrichte vergelijkend DNA-onderzoek niet zonder meer het door de raadsman aangevoerde scenario, dat het DNA van de verdachte via indirecte overdracht – zoals intensieve begroetingen – op de plek van bemonstering terecht is gekomen, als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Hierbij heeft het hof betrokken het beeldmateriaal, waaruit blijkt dat de verdachte zich kort voorafgaand aan de strafbare feiten in de onmiddellijke nabijheid van anderen (kennelijk vrienden of bekenden) heeft bevonden. Dat de verdachte zich gelijktijdig met de aangevers in de [winkel] heeft opgehouden, biedt ook onvoldoende steun aan de conclusie dat de verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde feiten. Deze betrokkenheid wordt verder niet ondersteund door een overeenkomst tussen hetgeen in het dossier is vastgesteld over diens uiterlijke kenmerken op 16 november 2018 en het signalement van NN1 – of een van de andere daders – zoals beschreven door [slachtoffer 1]. Hierbij is mede van belang dat uit een afbeelding van de camerabeelden (van de [winkel]) blijkt dat de verdachte op die dag een opvallend glimmend camouflagejack droeg, waarover de aangevers het niet hebben gehad.
Nu ook overigens het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten bevat om vast te stellen dat de verdachte één van de personen was die de tenlastegelegde feiten heeft (mede)gepleegd, komt het hof tot de conclusie dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 maart 2022.