In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1963, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging in vereniging, gepleegd op 3 september 2019 te IJmuiden. De tenlastelegging omvatte het meermalen stompen en schoppen van het slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder vier gebroken ribben en een klaplong. De verdachte ontkende geweld te hebben gebruikt en stelde dat hij slechts was gestruikeld, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat hij betrokken was bij het geweld. De getuigeverklaringen en de aangifte van het slachtoffer wezen op de actieve rol van de verdachte in de mishandeling. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf van 100 uren op, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de impact op de samenleving. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.