In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De tenlastelegging betrof een incident op 9 januari 2021, waarbij de verdachte samen met een ander een portemonnee heeft weggenomen van een slachtoffer in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar kwam tot dezelfde conclusie over de bewezenverklaring van de diefstal. De bewijsvoering is echter aangepast op basis van een getuigenverklaring die tijdens de zitting in hoger beroep is gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het hof heeft benadrukt dat zakkenrollerij in Amsterdam een groot probleem vormt en dat een taakstraf als onvoldoende afschrikwekkend wordt beschouwd. Daarom is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden als uitgangspunt genomen voor first offenders. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte gaven geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.