ECLI:NL:GHAMS:2022:823

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
19 maart 2022
Zaaknummer
23-000147-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De tenlastelegging betrof een incident op 9 januari 2021, waarbij de verdachte samen met een ander een portemonnee heeft weggenomen van een slachtoffer in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar kwam tot dezelfde conclusie over de bewezenverklaring van de diefstal. De bewijsvoering is echter aangepast op basis van een getuigenverklaring die tijdens de zitting in hoger beroep is gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het hof heeft benadrukt dat zakkenrollerij in Amsterdam een groot probleem vormt en dat een taakstraf als onvoldoende afschrikwekkend wordt beschouwd. Daarom is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden als uitgangspunt genomen voor first offenders. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte gaven geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000147-21
datum uitspraak: 18 maart 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-007254-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij, op of omstreeks 9 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij, op of omstreeks 9 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, hij, verdachte, en/of zijn mededader:
- dicht achter voornoemde [slachtoffer] is/zijn aangelopen, en/of
- de tas van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geopend, en/of
- de portemonnee (met inhoud) uit de tas van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Weliswaar komt het hof tot dezelfde beslissingen als de rechter in eerste aanleg, maar de bewijsvoering behoeft, mede naar aanleiding van een ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuige, aanpassing. Daarnaast hanteert het hof een andere strafmotivering. Bij die stand van zaken zou het bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen genereren.

Bewijsmotivering en bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 januari 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een portemonnee (met inhoud) die toebehoorde aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om – indien het hof komt tot een bewezenverklaring – niet hoger te straffen dan de in eerste aanleg opgelegde straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan zakkenrollen. Zakkenrollerij is een misdrijf dat bij de benadeelden hinder, schade en gevoelens van onveiligheid kan veroorzaken.
Omdat Amsterdam bovenmatig veel last ondervindt van zakkenrollers en een taakstraf daarbij als te weinig afschrikwekkend wordt beschouwd, neemt het gerechtshof bij first offenders een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden als uitgangspunt bij een voltooid delict. In de (summier bekende) persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. N.A. Schimmel en mr. E. de Greeve, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en L.C. de Groot, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 maart 2022.