ECLI:NL:GHAMS:2022:800

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
23-001892-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schennis van de eerbaarheid in een trein door ontbloot geslachtsdeel vast te pakken en zich af te trekken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd in PI Limburg Zuid, was beschuldigd van schennis van de eerbaarheid. De tenlastelegging betrof een incident op 29 maart 2021, waarbij de verdachte in een trein tussen de treinstations Leiden en Schiphol zijn ontblote geslachtsdeel zou hebben getoond en zich zou hebben afgetrokken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 februari 2022 heeft de advocaat-generaal zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsman hun verweer hebben gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder verklaringen van twee aangeefsters die het gedrag van de verdachte hebben waargenomen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder artikelen 63 en 239 van het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen bij het opleggen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001892-21
datum uitspraak: 10 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-086487-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Limburg Zuid - Gevangenis De Geerhorst te Sittard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 29 maart 2021, tussen de treinstations Leiden en Schiphol, althans in Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten een trein, door zijn ontblote geslachtsdeel te tonen en/of zich af te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om het tenlastegelegde te bewijzen. Het dossier bevat enkel twee aangiftes, terwijl de verdachte het tenlastegelegde volledig ontkent.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Het dossier bevat twee aangiftes waaruit naar voren komt dat de verdachte in de trein, tussen de treinstations Leiden en Schiphol, zijn ontblote geslachtsdeel heeft vastgepakt. De aangeefster [aangeefster 1] heeft verklaard dat de verdachte tegenover haar ging zitten en vervolgens met zijn geslachtsdeel begon te spelen. De verdachte is vervolgens naar de aangeefster [aangeefster 2] gelopen. Deze heeft verklaard dat de verdachte, die op dat moment tegenover haar stond, zijn geslachtsdeel heeft vastgepakt en zich heeft afgetrokken. Deze verklaring wordt ondersteund door [aangeefster 1], inhoudende dat zij zag dat de verdachte voor een andere vrouw ging staan en “nog meer dan bij haar met zijn piemel aan het spelen was”.
Beide aangeefsters hebben het treinpersoneel aangesproken en een signalement van de verdachte gegeven. De wachtmeesters [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de verdachte, die voldeed aan de signalementen zoals opgegeven door de aangeefsters, vervolgens voorin de trein aangetroffen en aangehouden.
Het hof acht, gelet op het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 maart 2021, tussen de treinstations Leiden en Schiphol, de eerbaarheid heeft geschonden op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten een trein, door zijn ontblote geslachtsdeel te tonen en zich af te trekken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om – in geval van een bewezenverklaring – een gevangenisstraf voor de duur van één dag op te leggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte zit momenteel uit anderen hoofde gedetineerd en er hangt hem wederom een ISD-maatregel boven het hoofd. Het is duidelijk dat de verdachte gebaat is bij hulpverlening. Er kunnen vraagtekens worden geplaatst bij zijn toerekeningsvatbaarheid.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door in een trein zijn geslachtsdeel te tonen en zich af te trekken. Door zo te handelen heeft de verdachte een situatie gecreëerd waarin willekeurige omstanders konden worden, en in dit geval ook daadwerkelijk zijn, geconfronteerd met zijn ontblote geslachtsdeel. Dusdanig gedrag geeft aanstoot aan de algemene publieke moraal, is hinderlijk voor de willekeurige omstanders en kan bij hen ook gevoelens van angst teweeg brengen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 februari 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, enkel een gevangenisstraf passend en geboden en wel voor de duur van vijf dagen.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 150,00.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding af te wijzen, nu de vordering – in het kader van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ – onvoldoende is onderbouwd met concrete gegevens.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Nu in deze zaak geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, rijst de vraag of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. De benadeelde partij heeft haar (psychisch) onbehagen in het schadevergoedingsformulier naar voren gebracht, maar haar vordering is niet onderbouwd met stukken die wijzen op psychische schade. Gelet hierop en nu naar het oordeel van het hof de aard en de ernst van de normschending niet meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 239 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.A. van Eijk en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 maart 2022.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]