ECLI:NL:GHAMS:2022:799

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
23-001891-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van drugshandel en aanwezig hebben van drugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het aanwezig hebben van methadon, maar werd wel veroordeeld voor het aanwezig hebben van cocaïne. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte ontvankelijk verklaard, maar niet voor de vrijspraak van methadon. De tenlastelegging omvatte het medeplegen van drugshandel en het aanwezig hebben van drugs in de periode van 20 maart 2020 tot en met 28 december 2020. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte veelvuldig contact hadden via WhatsApp, wat duidt op nauwe samenwerking bij de drugshandel. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van drugshandel en het aanwezig hebben van cocaïne, en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, zonder voorwaardelijke straf, vanwege de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte. De op te leggen straf is gebaseerd op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001891-21
datum uitspraak: 10 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-092513-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde aanwezig hebben van 10 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon en hem veroordeeld voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Namens de verdachte is onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Naar het oordeel van het hof is het aanwezig hebben van methadon impliciet cumulatief tenlastegelegd en richt het hoger beroep zich dus mede tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak ten aanzien van dat impliciet cumulatief tenlastegelegde.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook in zoverre niet‑ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2020 tot en met 28 december 2020 te Haarlem en/of te Vijfhuizen, in elk geval in het arrondissement Noord-Holland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een of meer materia(a)l(en) bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2020 te Diemen en/of te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 10,75 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (medeplegen)

De raadsman heeft gesteld dat geen sprake is van medeplegen, nu niet is gebleken dat de verdachte op enig moment nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte]. De rol van de verdachte is niet dusdanig geweest dat kan worden gesproken van een bijdrage van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Onder de verdachte en [medeverdachte] zijn telefoons in beslag genomen. Uit onderzoek aan die telefoons is gebleken dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 24 oktober 2020 tot aan hun aanhouding op 28 december 2020 veelvuldig contact met elkaar hebben gehad via WhatsApp. De WhatsApp-gesprekken kunnen, voor zover hier relevant, niet anders worden geduid dan betrekking hebbend op het afleveren, verkopen, bewerken en verpakken van hoeveelheden cocaïne en heroïne door de verdachte en [medeverdachte], het aan elkaar leveren van de harddrugs, het overhandigen van het verdiende geld, contacten met drugsafnemers en het omruilen dan wel overnemen van taken of diensten van elkaar met betrekking tot de verdovende middelen. Op grond daarvan komt het hof tot het oordeel dat de verdachte in voornoemde periode zeer nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] en acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover dat ziet op de periode 24 oktober 2020 tot en met 28 december 2020.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 20 maart 2020 tot en met 23 mei 2020 in Noord-Holland meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
en
hij in de periode van 24 oktober 2020 tot en met 28 december 2020 in Noord-Holland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
2.
hij op 28 december 2020 te Diemen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
plegen en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft – in geval van een bewezenverklaring – verzocht de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het handelen in en het aanwezig hebben van harddrugs. Het gebruik en de verspreiding van harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit, onder andere doordat de gebruikers van deze drugs vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te voorzien. Het hof acht dit kwalijk, temeer nu de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 februari 2022 eerder ter zake van opiumdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte acht het hof enkel een gevangenisstraf passend en geboden. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding een deel hiervan in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de beslissing tot de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde aanwezig hebben van methadon.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof inhoudelijk onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.A. van Eijk en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 maart 2022.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.