In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1995, was aangeklaagd voor mishandeling van een slachtoffer door deze in het gezicht te slaan op 26 september 2018 te 's-Gravenhage. De politierechter had eerder een strafbeschikking opgelegd, die door het hof werd vernietigd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 februari 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, die hem eerst had geknepen in de arm. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor dit verweer. De verklaringen van de getuigen en het slachtoffer wezen erop dat de verdachte zonder enige provocatie het slachtoffer had geslagen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld en dat er geen sprake was van noodweer. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde mishandeling, en het hof legde een geldboete van € 300,00 op, naast een mogelijke vervangende hechtenis van zes dagen. Het hof heeft de ernst van de daad en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte geen spijt heeft betuigd. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag.