ECLI:NL:GHAMS:2022:798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
23-001449-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met geldboete

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1995, was aangeklaagd voor mishandeling van een slachtoffer door deze in het gezicht te slaan op 26 september 2018 te 's-Gravenhage. De politierechter had eerder een strafbeschikking opgelegd, die door het hof werd vernietigd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 februari 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, die hem eerst had geknepen in de arm. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor dit verweer. De verklaringen van de getuigen en het slachtoffer wezen erop dat de verdachte zonder enige provocatie het slachtoffer had geslagen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld en dat er geen sprake was van noodweer. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde mishandeling, en het hof legde een geldboete van € 300,00 op, naast een mogelijke vervangende hechtenis van zes dagen. Het hof heeft de ernst van de daad en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte geen spijt heeft betuigd. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001449-21
datum uitspraak: 10 maart 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 09-072463-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt: het is aannemelijk dat de aangever [slachtoffer] eerst geweld jegens de verdachte heeft uitgeoefend (het knijpen in de arm), en dat de verdachte zich daartegen moest verdedigen. Het slaan door de verdachte was een noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf door [slachtoffer]. Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende steun in het dossier; de verklaring van de ‘anonieme getuige’ levert geen steunbewijs op omdat zij niet heeft kunnen zien wat er aan de door de verdachte uitgedeelde klap voorafging.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer], als bestuurder van een Volkswagen Transporter, stilstond voor de [school] in Den Haag. De getuige [getuige] - die aanvankelijk een anonieme getuigenverklaring heeft afgelegd maar bij de rechter-commissaris op naam heeft verklaard - bevond zich, in haar auto, achter [slachtoffer]. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] komt naar voren dat de verdachte op het raam aan de bestuurderszijde van de Volkswagen Transporter tikte, [slachtoffer], onmiddellijk nadat deze het raam had geopend, een klap op zijn gezicht gaf en daarna wegliep. Dat [getuige] heeft verklaard dat ze niet
inde bus (het hof begrijpt: de Volkswagen Transporter van [slachtoffer]) kon kijken, maakt niet dat zij niet heeft kunnen zien wat er bij het raam gebeurde.
Enkel de verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zijn arm heeft beetgepakt en daarin heeft geknepen. Op basis van voornoemde verklaringen is niet aannemelijk geworden dat daarvan sprake is geweest. De blauwe plek op verdachtes arm ondersteunt het scenario van de verdachte in onvoldoende mate, nu het oplopen van deze blauwe plek zeer wel het gevolg kan zijn geweest van ander geweld, niet in de laatste plaats verband houdend met het slaan dat de verdachte wordt verweten. Nu het dossier ook overigens geen aanknopingspunten voor het door de verdachte geschetste scenario biedt, is niet aannemelijk dat op het moment dat de verdachte [slachtoffer] sloeg, sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Nu die aanranding jegens de verdachte niet kan worden vastgesteld, is niet voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer. Dat betekent dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld door [slachtoffer] in het gezicht te slaan en hij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 september 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Een beroep op noodweerexces kan enkel worden gehonoreerd indien aan alle eisen die aan een beroep op noodweer worden gesteld, met uitzondering van de proportionaliteitseis, is voldaan. Onder de bewijsoverwegingen is reeds overwogen dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waardoor niet aan alle voorwaarden voor een beroep op noodweer is voldaan.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 300,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft – in geval van een bewezenverklaring – verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling door het slachtoffer in het gezicht te slaan. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn toegebracht. Het hof rekent het de verdachte ook aan dat hij zich op deze wijze heeft gedragen voor een op dat moment drukbezochte basisschool, waar – onder andere – kinderen aanwezig waren die het incident hebben kunnen waarnemen. Daarnaast is niet gebleken van enige spijtbetuiging van de verdachte richting het slachtoffer. Gelet op het voorgaande acht het hof het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf een gepasseerd station.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 24 mei 2019 onder CJIB nummer [nummer].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.A. van Eijk en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 maart 2022.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.