In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2019. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor oplichting en medeplichtigheid aan oplichting. De rechtbank had de verdachte veroordeeld voor het primair tenlastegelegde, namelijk de oplichting van een winkel en medeplichtigheid aan een poging tot oplichting van een BV. De verdachte was echter vrijgesproken van andere tenlasteleggingen. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte onbeperkt verklaard, maar verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de vrijspraken, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond.
Het hof heeft de bewijsoverweging van de rechtbank aangevuld en het vonnis voor een deel bevestigd, maar de opgelegde gevangenisstraf en taakstraf vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 dagen en een taakstraf van 60 uren. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 18 dagen en een taakstraf van 40 uren gevorderd. De raadsman pleitte voor een straf die overeenkwam met het voorarrest van de verdachte. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, en heeft de taakstraf gematigd met 20 uren vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 dagen en een taakstraf van 40 uren, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het arrest is uitgesproken op een openbare terechtzitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd.