ECLI:NL:GHAMS:2022:784

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
23-001192-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling oplichting en medeplichtigheid aan oplichting met strafmaatoverweging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2019. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor oplichting en medeplichtigheid aan oplichting. De rechtbank had de verdachte veroordeeld voor het primair tenlastegelegde, namelijk de oplichting van een winkel en medeplichtigheid aan een poging tot oplichting van een BV. De verdachte was echter vrijgesproken van andere tenlasteleggingen. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte onbeperkt verklaard, maar verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de vrijspraken, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond.

Het hof heeft de bewijsoverweging van de rechtbank aangevuld en het vonnis voor een deel bevestigd, maar de opgelegde gevangenisstraf en taakstraf vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 dagen en een taakstraf van 60 uren. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 18 dagen en een taakstraf van 40 uren gevorderd. De raadsman pleitte voor een straf die overeenkwam met het voorarrest van de verdachte. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, en heeft de taakstraf gematigd met 20 uren vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 dagen en een taakstraf van 40 uren, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het arrest is uitgesproken op een openbare terechtzitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001192-19
datum uitspraak: 11 maart 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-702710-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de rechtbank de oplichting van [winkel] en het medeplegen van medeplichtigheid tot een poging tot oplichting van [BV] B.V. bewezenverklaard. De verdachte is vrijgesproken ten aanzien van de (medeplichtigheid aan de) oplichting van [creditcard], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen deze beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze vrijspraken geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en taakstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat:
(1) de bewijsoverweging van de rechtbank wordt aangevuld in die zin dat op pagina 3, tweede alinea, voor het woord ‘aanvaard’ het woord ‘bewust’ dient te worden gelezen; en
(2) bij de vermelding van de toepasselijke wettelijke voorschriften (pagina 5 van het vonnis) wordt toegevoegd: artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair en subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 dagen met aftrek van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het door de rechtbank bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 dagen met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 40 uren, waarbij hij rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft verzocht de verdachte geen taakstraf op te leggen en hem een gevangenisstraf op te leggen die overeenkomt met het aantal dagen dat de verdachte al heeft doorgebracht in voorarrest. De raadsman heeft tevens verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, de verdachte tijdens de voorlopige hechtenis in volledige beperkingen heeft gezeten en dat sprake is van een fors tijdsverloop van de strafzaak.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij en bij het bepalen van de vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en is medeplichtig geweest aan een poging tot oplichting. Door op valse wijze gebruik te maken van de creditcardgegevens van de slachtoffers heeft de verdachte enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin zonder rekening te houden met de slachtoffers en zonder stil te staan bij de financiële schade en overlast die zijn handelen veroorzaakt voor de creditcardhouders, de winkeliers en de creditcardmaatschappijen. Het vertrouwen dat in het betalingsverkeer in deze kaarten moet kunnen worden gesteld, is door het handelen van de verdachte geschaad. Daarnaast versterkt dit soort feiten de gevoelens van (digitale) onveiligheid in de samenleving.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 18 dagen, met aftrek van het voorarrest, gecombineerd met de taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, op zich passend. De door de raadsman genoemde omstandigheden geven het hof geen aanleiding tot strafmatiging.
Het hof heeft evenwel acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De verdachte heeft immers op 27 maart 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 11 maart 2022 – dus bijna drie jaar later – arrest. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat de taakstraf met 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, zal worden gematigd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 48, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van de (medeplichtigheid aan de) oplichting van [creditcard], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de gevangenisstraf en de taakstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2022.
mr. K.J. Veenstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.