In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin, waarbij hij haar met een houten plank en zijn vuisten heeft geslagen. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de toebrenging van zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd kon worden. Echter, het hof heeft wel het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard, waarbij de verdachte ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf de aangeefster heeft geslagen, maar de uitvoering niet heeft voltooid. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, en een vrijheidsbeperkende maatregel. In hoger beroep heeft het hof de straf verhoogd naar tien weken gevangenisstraf en een contactverbod met de benadeelde partij voor de duur van één jaar opgelegd. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.