ECLI:NL:GHAMS:2022:783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
23-000311-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling poging zware mishandeling met toewijzing vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin, waarbij hij haar met een houten plank en zijn vuisten heeft geslagen. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de toebrenging van zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd kon worden. Echter, het hof heeft wel het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard, waarbij de verdachte ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf de aangeefster heeft geslagen, maar de uitvoering niet heeft voltooid. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, en een vrijheidsbeperkende maatregel. In hoger beroep heeft het hof de straf verhoogd naar tien weken gevangenisstraf en een contactverbod met de benadeelde partij voor de duur van één jaar opgelegd. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000311-21
datum uitspraak: 11 maart 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-118847-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 22 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een kneuzing van het hoofd en/of een gebroken (rechter) pink en/of een dikke bult op het voorhoofd en/of een of meer gekneusde ribben en/of twee blauwe ogen en/of een gekneusde duim en/of een gekneusde (rechter) (onder)arm en een of meer blauwe en/of beurse plekken op het lichaam en/of een gekneusde pink, heeft toegebracht door voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen (met kracht) met een houten plank en/of een salontafel, in elk geval met een hard voorwerp tegen het hoofd en/of gezicht, in elk geval tegen het lichaam te slaan en/of (vervolgens) eenmaal of meermalen (met kracht) (met zijn gebalde vuisten) tegen het hoofd en/of gezicht, in elk geval tegen het lichaam te slaan en/of te stompen;
subsidiairhij op of omstreeks 22 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen naar voornoemde [benadeelde] is toegegaan en/of vervolgens eenmaal of meermalen (met kracht) met een houten plank en/of een salontafel, in elk geval met een hard voorwerp tegen het hoofd en/of gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen en/of (vervolgens) eenmaal of meermalen (met kracht) (met zijn gebalde vuisten) tegen het hoofd en/of gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Weliswaar komt het hof tot dezelfde bewezenverklaring als de rechter in eerste aanleg, maar de bewijsvoering behoeft, mede naar aanleiding van in hoger beroep gevoerde verweren, aanpassing. Daarnaast komt het hof tot een andere strafoplegging en tot een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Bij die stand van zaken zou het (partieel) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen genereren.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de stukken in het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de aangeefster meermalen met een houten plank op het hoofd heeft geslagen, waardoor hij haar – met voorwaardelijk opzet – zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde omdat op basis van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het letsel dat de aangeefster heeft opgelopen kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Er is door de arts geen hersenkneuzing geconstateerd en operatief ingrijpen was niet noodzakelijk. Voorts kan er geen causaal verband worden vastgesteld tussen de aanhoudende hoofdpijn bij de aangeefster en de mishandeling.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover hier van belang, wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat. Ook buiten de gevallen genoemd in art. 82 Sr kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Uit de in het dossier beschikbare medische informatie blijkt dat de aangeefster onder meer haar pink heeft gebroken en op verschillende plekken op haar lichaam blauwe plekken en zwellingen heeft opgelopen. Dit letsel kan – in aanmerking genomen de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel – niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Uit de brief van de neuroloog dr. [naam] van 12 juli 2021 blijkt dat de aangeefster op dat moment dagelijks last had van aanhoudende hoofdpijnen waardoor medische injecties in de nek noodzakelijk zijn ter pijnbestrijding, maar deze omstandigheid is gelet op de medische voorgeschiedenis van het slachtoffer met betrekking tot hoofdpijnen, zonder nadere medische informatie over de oorzaak van de na het feit geconstateerde hoofdpijnen onvoldoende, ook in samenhang met het letsel aan de pink en blauwe plekken en zwellingen op haar lichaam, om aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij op 22 maart 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde
[benadeelde] is toegegaan en vervolgens meermalen met kracht met een houten plank tegen het hoofd en gezicht en vervolgens meermalen met kracht met zijn gebalde vuist tegen het hoofd en gezicht van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de politierechter de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 1 jaar opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod ten aanzien van de gemeente [gemeente] en een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met aangeefster voor de duur van 1 jaar. De politierechter heeft voorts bevolen dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het om een kwetsbare verdachte gaat, die kampt met depressieve klachten, en dat hij sinds het onderhavige feit niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal leiden tot verlies van zijn huisvesting, aldus de raadsvrouw. Om die redenen heeft de raadsvrouw het hof verzocht een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin. De verdachte heeft op grove en angstaanjagende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer door haar meermalen met een houten plank fors te slaan.
Het hof acht, alles afwegende, geen andere straf dan een vrijheidsbenemende straf, van na te melden duur, passend en geboden, rekening houdende met de tijd die de verdachte reeds in hechtenis heeft doorgebracht – of die de verdachte, indien de feitelijke executie nog niet heeft plaatsgehad, nog zal doorbrengen – als gevolg van de tenuitvoerlegging van de in eerste aanleg onder parketnummer 13-118847-20 opgelegde voorwaardelijke straf waarvan de dadelijke uitvoerbaarheid was bevolen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De politierechter heeft een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met aangeefster en een gebiedsverbod opgelegd en tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregelen bevolen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte naast de gevangenisstraf een contactverbod met aangeefster voor de duur van 1 jaar wordt opgelegd, met bepaling dat deze maatregel dadelijke uitvoerbaar zal zijn. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zich geen incidenten meer hebben voorgedaan en dat er derhalve geen reden is om de vrijheidsbeperkende maatregel opnieuw op te leggen.
Het hof is van oordeel, in het bijzonder gelet op het feit dat de verdachte zich na deze zware mishandeling in het geheel niet heeft bekommerd om het slachtoffer, dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangeefster. Het hof acht oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de gegeven omstandigheden dan ook aangewezen ter bescherming van het slachtoffer en ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten. Naar het oordeel van het hof is niet voldaan aan de vereisten van artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel niet kan worden bevolen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Voorts zijn in hoger beroep namens de benadeelde partij stukken overgelegd ter nadere onderbouwing van de immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding moet worden gematigd conform het vonnis waarvan beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel van dat letsel. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij letsel heeft overgehouden aan het bewezenverklaarde. Bovendien is sprake van aanhoudende klachten. Gelet op de onderbouwing van de vordering en gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de vordering in zijn geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de hierna te noemen datum waarop de schade is ontstaan. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor dit bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde]. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2022.
mr. K.J. Veenstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.