ECLI:NL:GHAMS:2022:782

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
200.300.503/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en vaststelling omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter, die onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 1 juli 2021 aangevochten, waarin haar verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling werd afgewezen. De schriftelijke aanwijzing, die op 14 april 2021 was gegeven, beperkte de contacten tussen de moeder en haar dochter. Het hof heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing in duur beperkt was en dat de moeder belang heeft bij toetsing van de omgangsregeling, die haar 'family life' met de minderjarige beïnvloedt. Het hof heeft de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder minimaal eenmaal per zes weken gedurende één uur begeleide omgang met haar dochter heeft. Het hof heeft benadrukt dat de omgangsregeling in het belang van de minderjarige moet zijn en dat de GI de mogelijkheid heeft om maatwerk te leveren. De moeder had ook verzocht om een contra-expertise en een raadsonderzoek naar de omgangsfrequentie, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.300.503/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/701318 / JE RK 21-335
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 maart 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Breeveld te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling stichting het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Amsterdam,
locatie Velserbroek,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de vader] , wonende te [plaats A] (hierna te noemen: de vader), advocaat mr. S. Akkas te Amsterdam;
- [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de kinderrechter) van 1 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 30 september 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 1 juli 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voor de moeder is mevrouw K. El-Bahi opgetreden als tolk in de Marokkaans-Arabische taal.
- de GI, vertegenwoordigd door de vervanger van de gezinsmanager;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
De pleegouders zijn, hoewel correct opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3
Na afloop van de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken binnengekomen:
- de brief van de zijde van de GI van 14 februari 2022, ingekomen op 16 februari 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 15 februari 2022 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige] geboren [in] 2014.
De vader heeft [minderjarige] erkend en de moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 mei 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling sindsdien telkens is verlengd, laatstelijk tot 9 augustus 2022. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, welke machtiging nadien telkens is verlengd.
3.3
Sinds mei 2018 woont [minderjarige] in het huidige pleeggezin.
3.4
Bij aanvang van de uithuisplaatsing heeft de GI een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vastgesteld van één keer per twee weken gedurende een half uur. Op 14 mei 2020 heeft de GI de omgang uitgebreid naar één keer in de twee weken gedurende één uur.
3.5
De GI heeft op 14 april 2021 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de moeder en [minderjarige] als volgt vastgelegd:

Het bezoek vindt begeleid plaats één keer in de twee weken onder begeleiding van de pleegzorgwerker, gedurende een uur. De bezoeken zullen plaatsvinden op kantoor van Levvel pleegzorg. Daarnaast heeft u één keer in de week op woensdag om 18.00 uur een videobelmoment van 10 minuten.
De omgangsregeling geldt voor de duur dat het onderzoek van Levvel nog in proces is. Na afloop van deze duur zal het verloop van de omgangsregeling worden geëvalueerd en wordt de nieuwe vast te stellen omgangsregeling met u besproken.”
3.6
Ter zitting is gebleken dat de GI inmiddels een nieuwe schriftelijke aanwijzing heeft gegeven, waarbij de omgang tussen de moeder en [minderjarige] per 21 augustus 2021 is stopgezet.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter afgewezen de verzoeken van de moeder tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 14 april 2021 en tot vaststelling van een nieuwe contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij:
- middels een gefaseerde opbouw wordt toegewerkt naar onbegeleide omgangsmomenten van vier uur per week, vervolgens naar elke week een gehele zaterdag of zondag en waarbij
- de moeder binnen drie maanden wenst toe te werken naar éénmaal in de veertien dagen een weekendregeling van vrijdagmiddag tot en met zondagavond en een verdeling van de vakanties bij helfte.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende, haar inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
4.3
De GI verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt het inleidende verzoek van de moeder toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of de kinderrechter het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de aanwijzing terecht heeft afgewezen.
5.2
Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor de duur van de uithuisplaatsing. Ingevolge lid 2 van genoemd artikel heeft de beslissing van de gecertificeerde instelling te gelden als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:263 BW.
De kinderrechter kan, voor zover hier van belang, op grond van artikel 1:265f lid 2 BW in verbinding met artikel 1:264 lid 1 BW een dergelijke schriftelijke aanwijzing op verzoek van een met het gezag belaste ouder geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige omgangsregeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Artikel 807 Rv heeft ten aanzien van een op de voet van artikel 1:265f BW gegeven beschikking uitdrukkelijk bepaald dat het rechtsmiddelenverbod daarvoor niet geldt.
5.3
De moeder stelt dat er geen noodzaak is op grond van artikel 1:265f BW om de omgang tussen haar en [minderjarige] te minimaliseren zoals de GI thans doet. De omgang is sinds 20 december 2020 verder teruggebracht. De omgang is op 24 juni 2021 zelfs abrupt beëindigd door de omgangsbegeleidster, omdat de moeder vragen van [minderjarige] met betrekking tot het verlenen van toestemming door de moeder om op vakantie naar Marokko te gaan niet juist zou hebben beantwoord. De moeder wenste niet met de gezinsmanager hierover in gesprek te gaan. De GI heeft geen actie ondernomen om de omgang te herstellen, waardoor de moeder haar dochter nu al langere tijd niet meer heeft gezien. Het is kwalijk dat het niet lukt om een afspraak met de GI te krijgen voor een herstelgesprek.
De moeder stelt dat onjuiste conclusies zijn verbonden door de GI en Levvel aan de geobserveerde omgangsmomenten in het “Adviesverslag toekomstperspectief jeugdige voor [minderjarige] ” van 5 januari 2021. Deze conclusies volgen niet uit de overwegend positieve observatieverslagen en zijn zelfs als tegenstrijdig aan te merken.
Zelfs indien ervan uit wordt gegaan dat het perspectief niet bij de moeder ligt, dient er conform de wettelijke regelingen en de verdragen IVRK en 8 EVRM omgang tussen de moeder en [minderjarige] plaats te vinden. Het is van belang voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] dat de moeder een rol krijgt in haar leven.
De moeder acht het van belang dat door een onafhankelijke instantie wordt vastgesteld dat zij en haar dochter wel degelijk gehecht zijn en wordt onderzocht dat frequente omgang noodzakelijk is om deze band te kunnen behouden.
5.4
Door en namens de vader wordt benadrukt dat de moeder haar best heeft gedaan de omgang goed na te komen en zich aan afspraken te houden. Zij verdient het gewoon om meer omgang met [minderjarige] te hebben en dat is in het belang van [minderjarige] . De omgang tussen [minderjarige] en de vader is tijdelijk gestopt, vanwege een incident waar vader zijn excuses voor heeft aangeboden. Het lijkt alsof er met een bepaalde bril wordt gekeken naar de ouders, alsof alle schuld bij hen zou liggen.
5.5
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat uit het verslag van Levvel van juni 2021 volgt dat de omgang van eens per twee weken in het eerste half jaar van 2021 niet soepel verliep. Uiteindelijk is er een conflict geweest over de toestemming van de moeder voor een vakantie van [minderjarige] met haar pleegouders naar Marokko, waar [minderjarige] bij was, waardoor [minderjarige] erg overstuur is geraakt. Levvel heeft geprobeerd een herstelgesprek te voeren met de moeder, maar dit is niet gelukt. Daarop is besloten de omgang stop te zetten. Los van de omgang maakt [minderjarige] bij pleegouders een ingewikkelde fase door. Ze is heel onzeker en vraagt veel bevestiging van de pleegouders. Levvel heeft geadviseerd diagnostisch onderzoek aan te vragen om te onderzoeken wat [minderjarige] nodig heeft en welke omgang daarbij past. Het onderzoek is nog niet verricht. Een omgangsregeling vaststellen op dit moment is daarom voorbarig. Als er een omgangsregeling zou moeten komen, dan zal het contact rustig moeten worden opgestart door middel van bijvoorbeeld videobellen. Uit het advies van Levvel van juni 2021 volgt dat uiteindelijk een omgang van eens per zes weken passend is, omdat het perspectief van [minderjarige] bij het pleeggezin ligt. Uit het diagnostisch onderzoek zal volgens de GI moeten blijken of [minderjarige] dit ook aan kan.
5.6
De raad stelt voorop dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat zij contact heeft met haar ouders zonder spanningen. De raad adviseert een herstelgesprek te laten plaatsvinden tussen de ouders en de hulpverleners en het hof te informeren over de uitkomst daarvan.
De raad zal binnen een maand verslag uit brengen over het onderzoek naar een verderstrekkende maatregel. De raad adviseert in dit stadium geen raadsonderzoek naar de omgangsfrequentie, omdat dat afhangt van de mogelijkheden van [minderjarige] , welke uit het diagnostisch onderzoek zullen moeten blijken. Daarom wordt ook geen advies gegeven over een vast te stellen omgangsregeling.
5.7
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof, ook naar aanleiding van het advies van de raad, erop gewezen dat het belangrijk is op korte termijn herstelgesprekken te voeren. Afgesproken is dat de GI een verslag hiervan aan het hof zal sturen en een voorstel zal doen voor het opstarten van het contact, waarbij de ouders in de gelegenheid zijn gesteld hierop te reageren.
5.8
De GI heeft het hof bij brief van 14 februari 2022 bericht dat de GI inmiddels een gesprek heeft gevoerd met beide ouders en dat er een vaste jeugdbeschermer aan de zaak is gekoppeld. Er heeft nog geen herstelgesprek met Levvel plaatsgevonden. De begeleiding van de videobelmomenten en de omgangsmomenten zal daarom voorlopig eerst door de GI worden gedaan. Op 4 februari 2022 heeft een eerste videobelmoment tussen [minderjarige] en de ouders (apart van elkaar) plaatsgevonden en dat is goed verlopen. Volgens de GI zou het wenselijk zijn dat naast enkel observatie ook gerichte adviezen aan de ouders kunnen worden gegeven zodat de omgang kwalitatief prettig verloopt. Het voornemen van de GI is om nog één keer een video belmoment te doen zoals afgesproken, en daarna over te gaan op fysieke omgangsmomenten. Hoewel de ouders het met de eerder opgestelde omgang van eens per zes weken gedurende een uur onder begeleiding niet eens zijn, is deze frequentie zorgvuldig tot stand gekomen en is het voornemen van de GI dat in eerste instantie naar deze omgangsfrequentie zal worden teruggegaan. Na een half jaar kan een evaluatiemoment worden ingepland.
5.9
De moeder heeft bij brief van 15 februari 2022 verzocht een gefaseerde omgangsregeling vast te stellen, met in ieder geval een minimale fysieke omgangsregeling van elke twee weken, waarmee de GI actief aan de slag kan gaan om verder uit te breiden. Zo niet, dan verzoekt de moeder onderzoek te laten verrichten door de raad naar het vaststellen van een passende ruim opgebouwde regeling waarbij er door de raad zo nodig een instantie wordt aanbevolen die deze opdracht tot het begeleiden van de omgang kan uitvoeren, althans verzoekt de moeder een nieuwe zitting te bepalen om deze zaak verder te bespreken.
Van de zijde van de vader is geen reactie ontvangen op de brief van de GI.
5.1
Het hof stelt voorop dat de schriftelijke aanwijzing van 14 april 2021 in duur beperkt was, namelijk totdat het onderzoek van Levvel gereed was en de omgang geëvalueerd zou zijn. In dit onderzoek van juni 2021 is een begeleide omgangsregeling geadviseerd voor iedere ouder apart met een frequentie van minstens eens per zes weken, welke frequentie bereikt kan worden door eerst terug te gaan naar eens per vier weken. Daarna is de omgang van de moeder in juni 2021 geschorst, vanwege andere redenen. De periode waarover de schriftelijke aanwijzing zich strekt, is derhalve al verstreken. Dit betekent echter niet dat de moeder geen belang zou hebben om de omgangsregeling, zoals vervat in de schriftelijke aanwijzing, te laten toetsen. Het betreft immers een beperking van haar ‘family life’ met [minderjarige] .
Het hof overweegt evenals de kinderrechter dat de frequentie van de omgang op dat moment het beste aansloot op de behoeften van [minderjarige] , gelet op de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en dat een ruimere regeling geen recht zou doen aan het gegeven dat op dit moment een onderzoek loopt naar een verderstrekkende maatregel. De afwijzing van het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing zal daarom worden bekrachtigd.
5.11
Het hof dient wel te beoordelen aan de hand van de actuele stand van zaken of het verzoek van de moeder om een ruimere omgangsregeling vast te leggen toegewezen kan worden. Op 4 februari 2022 heeft een eerste videobelmoment plaatsgevonden tussen [minderjarige] en haar ouders en dat is goed verlopen. Het hof is met de GI van oordeel dat het belangrijk is om de omgang tussen de moeder en [minderjarige] weer langzaam op te bouwen en om ervoor te zorgen dat de spanningen tijdens de omgangsmomenten niet oplopen. Het hof acht het voorstel van de GI om nog eenmaal een videobelmoment in te plannen en daarna de omgangsmomenten van eenmaal per zes weken gedurende een uur begeleide omgang weer te hervatten in het belang van [minderjarige] . Dit sluit ook aan bij het advies van Levvel in juni 2021. De GI stelt voor om na een half jaar een evaluatiemoment in te plannen. Het hof acht dit in het belang van [minderjarige] , omdat dan tevens de bevindingen van het diagnostisch onderzoek meegenomen kunnen worden. Het is voor haar van groot belang om op een voor haar passende wijze en frequentie omgang te hebben met haar ouders. Voorkomen moet worden dat de contacten opnieuw een lange periode stilgelegd worden. De door de moeder verzochte uitbreiding van die omgangsregeling is niet in het belang van [minderjarige] , gelet op de bevindingen zoals beschreven in het advies van Levvel van juni 2021. Dit betreft bijvoorbeeld het vier van de negen keer niet nakomen van de omgangsafspraak, het geen gebruik maken van videobelmomenten, het niet opvolgen van tips en het zich onvoldoende kunnen inleven in de behoeften van [minderjarige] .
Het hof zal daarom een minimumregeling vastleggen voor de duur van een half jaar die inhoudt dat de moeder contact zal hebben met [minderjarige] onder begeleiding één uur per zes weken. De GI heeft daarmee de mogelijkheid om per omgangscontact maatwerk te leveren en kan na een half jaar met de moeder evalueren of uitbreiding in frequentie mogelijk is.
Nader onderzoek
5.12
De moeder acht het van belang dat door een onafhankelijke instantie wordt vastgesteld dat zij en [minderjarige] wel degelijk gehecht zijn en te onderzoeken dat de omgang noodzakelijk is om deze band te kunnen behouden. De moeder heeft tevens verzocht een onderzoek door de raad te laten verrichten naar het vaststellen van een passende ruime omgangsregeling.
Voor zover bedoeld wordt een contra-expertise op grond van artikel 810a lid 2 Rv, zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren. Ingevolge deze bepaling is de rechter in zaken betreffende kinderbeschermingsmaatregelen, op verzoek van de ouder en na overleg met die ouder, gehouden een deskundige te benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Hoewel in de onderhavige zaak sprake is van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] , richt het hoger beroep van de moeder zich niet tegen deze kinderbeschermingsmaatregelen maar uitsluitend tegen de beslissing van de kinderrechter tot afwijzing van het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing. Gelet hierop valt het verzoek van de moeder om een nader onderzoek naar het oordeel van het hof niet binnen het bereik van artikel 810a lid 2 Rv en kan zij derhalve niet in haar verzoek worden ontvangen.
Ook het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek te gelasten naar de omgangsfrequentie zal het hof afwijzen. Door middel van een diagnostisch onderzoek kan worden onderzocht wat [minderjarige] nodig heeft en welke omgangsfrequentie zij aan kan. Een raadsonderzoek zal hierin op dit moment geen meerwaarde kunnen bieden, zoals door de raad ook ter zitting in hoger beroep is aangegeven.
Nadere mondelinge behandeling
5.13
Ook het meer subsidiaire verzoek van de moeder een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen om deze zaak nogmaals op zitting te bespreken, zal het hof afwijzen. Er heeft reeds een uitgebreide mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij alle partijen hun standpunten naar voren hebben gebracht. Bovendien heeft de moeder schriftelijk gereageerd op de nadere brief van de GI van 14 februari 2022. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie voldoende voorgelicht om een beslissing voor de komende periode te nemen.
5.14
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de afwijzing van het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing betreft en
en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot een contra-expertise op grond van artikel 810a lid 2 Rv;
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 14 april 2021 vervallen ten aanzien van de daarin bepaalde contactmomenten;
stelt met ingang van heden tot 1 oktober 2022 de volgende omgangsregeling vast: de moeder heeft minimaal eenmaal per zes weken gedurende één uur begeleide omgang met [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking wat betreft de beslissing over de schriftelijke aanwijzing en de omgang uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 15 maart 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.