In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter, die onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 1 juli 2021 aangevochten, waarin haar verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling werd afgewezen. De schriftelijke aanwijzing, die op 14 april 2021 was gegeven, beperkte de contacten tussen de moeder en haar dochter. Het hof heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing in duur beperkt was en dat de moeder belang heeft bij toetsing van de omgangsregeling, die haar 'family life' met de minderjarige beïnvloedt. Het hof heeft de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder minimaal eenmaal per zes weken gedurende één uur begeleide omgang met haar dochter heeft. Het hof heeft benadrukt dat de omgangsregeling in het belang van de minderjarige moet zijn en dat de GI de mogelijkheid heeft om maatwerk te leveren. De moeder had ook verzocht om een contra-expertise en een raadsonderzoek naar de omgangsfrequentie, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.