ECLI:NL:GHAMS:2022:759

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.299.123/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging onderbewindstelling met verbetering van de grond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de rechthebbende, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De rechthebbende, geboren in 1960, is de zus van een broer, geboren in 1955. De moeder van de rechthebbende en de broer is op 5 januari 2014 overleden, en beiden zijn erfgenamen van de nalatenschap. De kantonrechter had op verzoek van Halte Werk, namens het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar, de goederen van de rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand. De rechthebbende betwistte deze beslissing en voerde aan dat zij in staat is haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende recht heeft op een aanzienlijk bedrag uit de nalatenschap, maar dat zij deze aanspraak nog niet heeft verzilverd. De rechthebbende heeft een schuld opgebouwd aan de gemeente Alkmaar, die inmiddels meer dan € 100.000,- bedraagt, en heeft niet adequaat gereageerd op verzoeken om de nalatenschap op te eisen. Het hof oordeelde dat de rechthebbende niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen vanwege problematische schulden. De grondslag voor de onderbewindstelling is daarom aangepast, en het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd voor zover deze betrekking had op de geestelijke of lichamelijke toestand van de rechthebbende.

De beslissing van het hof houdt in dat de rechthebbende onder bewind wordt gesteld vanwege problematische schulden, en dat de bewindvoerder zal helpen bij de afwikkeling van de nalatenschap. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en zal worden geregistreerd in het Centraal curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.299.123/01
zaaknummer rechtbank: 9152766 \ BM VERZ 21-738 IV
beschikking van de meervoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak van
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. A.M. Koopman te Alkmaar,
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- Halte Werk, namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (hierna te noemen: Halte Werk), advocaat mr. A. de Groot te Alkmaar;
- Van Amerongen Bewindvoering B.V. te Alkmaar (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- [x] (hierna te noemen: de broer).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 25 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Rechthebbende is op 18 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 mei 2021.
2.2
Halte Werk heeft op 8 november 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de rechthebbende van 21 september 2021 met bijlagen;
- een e-mailbericht van de zijde van de rechthebbende van 4 november 2021;
- een brief van de zijde van Halte Werk van 5 november 2021, ingekomen op 8 november 2021;
- een brief van de zijde van de rechthebbende met bijlagen van 6 november 2021, ingekomen op 9 november 2021;
- een e-mailbericht van de zijde van de broer van 29 november 2021 met bijlagen;
- een grievenformulier van de zijde van de rechthebbende, ingekomen op 24 december 2021;
- een brief van de zijde van de bewindvoerder van 21 januari 2022, ingekomen op 24 januari 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 februari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn;
- de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
- Halte Werk, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] en bijgestaan door haar advocaat;
- de broer.
De bewindvoerder is op de juiste wijze opgeroepen voor de zitting en met bericht niet verschenen.
De advocaat van de rechthebbende heeft zich ter zitting in hoger beroep bediend van een pleitnotitie.
2.5
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld het grievenformulier van de rechthebbende dat op 24 december 2021 is ingekomen, buiten beschouwing te laten.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1960. Zij is de zus van [x] , geboren [in] 1955.
3.2
De moeder van de rechthebbende en de broer is als langstlevende ouder op 5 januari 2014 overleden. Aan de rechthebbende en de broer komt als erfgenamen ieder de helft van de nalatenschap toe.
De nalatenschap van de moeder is nog niet afgewikkeld en vereffend. Er zijn verschillende juridische procedures gevoerd tussen de rechthebbende en de broer en notaris mr. A.R. Autar, die is aangewezen als vereffenaar van de nalatenschap.
3.3
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2017 is het loon van de vereffenaar vastgesteld op een bedrag van € 27.527,50 inclusief BTW.
3.4
Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 14 maart 2018 is het loon van de vereffenaar vastgesteld op een bedrag van € 9.572,30 inclusief BTW.
3.5
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2019 is het verzet van de rechthebbende en de broer tegen de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst in de nalatenschap van hun moeder ongegrond verklaard.
3.6
Bij beslissing van de Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag van 13 oktober 2021 is de klacht van de broer tegen notaris mr. A.R. Autar deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, op verzoek van Halte Werk, de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand, met benoeming van de bewindvoerder.
4.2
De rechthebbende verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek alsnog af te wijzen, met veroordeling van Halte Werk in de kosten van dit geding, waaronder de eigen bijdrage en de griffierechten.
4.3
Halte Werk verzoekt de rechthebbende in haar hoger beroep niet te ontvangen, dan wel haar hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Instelling van een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden kan op grond van artikel 1:432, lid 2 BW worden verzocht door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de rechthebbende woonplaats heeft.
5.2
De rechthebbende kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe het volgende aan.
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat rechthebbende als gevolg van haar geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, zonder de rechthebbende te hebben gehoord. De rechthebbende is van mening dat zij wel in staat kan worden geacht haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Zij betwist het bestaan van problematische schulden. De schuld aan het CAK is inmiddels voldaan. Deze schuld was overigens door een fout van Halte Werk ontstaan. Ook klopt het niet dat de rechthebbende nalaat de nalatenschap van haar overleden moeder te gelde te maken. Door de broer van de rechthebbende is geprocedeerd tegen de notaris die de nalatenschap vereffent. De rechthebbende heeft zich bewust niet actief gemengd in deze procedures om geld te besparen. Het ligt dan ook niet aan haar dat de nalatenschap nog niet is afgewikkeld. Verder vermoedt de rechthebbende dat Halte Werk en de kantonrechter verkeerd zijn ingelicht door de broer, waardoor haar goederen onder bewind zijn gesteld.
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat ter zitting is vastgesteld dat de rechthebbende niet in staat is om de rekening en verantwoording te begrijpen en te controleren. Zij is wel in staat om de rekening en verantwoording van de vereffenaar te begrijpen en gaat er bovendien van uit dat de notaris dit als professional goed zal doen. Daarvoor is dan ook geen onderbewindstelling nodig.
Ten slotte legt de rechthebbende een bericht van GGZ Noord-Holland Noord over waaruit blijkt dat zij sinds 28 november 2014 ontslagen is uit de kliniek van de GGZ en geen zorg meer van hen ontvangt. Hieruit blijkt bovendien dat zij op geheel autonoom niveau functioneert. Tot op heden ontvangt de rechthebbende dan ook geen enkele hulp omdat zij dat niet nodig heeft.
Gelet op het voorgaande betaalt de rechthebbende ten onrechte maandelijks de kosten van het bewind en ook nu de kosten van dit hoger beroep. Daarom verzoekt zij om een proceskostenveroordeling.
5.3
Halte Werk verweert zich als volgt.
Sinds 1 mei 2013 ontvangt de rechthebbende een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Op 5 januari 2014 is haar moeder komen te overlijden. De nalatenschap van de moeder bevat blijkens de uitdelingslijst van mr. A.R. Autar van 5 november 2018 een actief van € 568.781,53. De helft daarvan komt aan de rechthebbende toe, een bedrag van € 284.390,77. Dit overschrijdt ruimschoots de maximale vermogensvrijstelling, waardoor de rechthebbende sinds 5 januari 2014 eigenlijk geen aanspraak meer heeft op een uitkering krachtens de Pw en voor zover zij deze toch ontvangt, zij die volledig dient terug te betalen. Uit dien hoofde is de rechthebbende tot en met 31 maart 2021 de gemeente Alkmaar al € 86.631,28 verschuldigd.
Tot drie keer toe heeft Halte Werk de uitkering van de rechthebbende stopgezet, maar ook weer hervat omdat de rechthebbende hulp- en zorgmijdend en zeer kwetsbaar is. Zij reageert onvolledig op pogingen om haar te bewegen de nalatenschap op te eisen en inzicht te geven in dat proces. Ook stuurt de rechthebbende veelvuldig brieven en e-mailberichten aan Halte Werk zonder dat duidelijk is wat de aanleiding en de bedoeling daarvan is. Gelet op het voorgaande heeft Halte Werk gegronde redenen om zich zorgen te maken over de mentale gesteldheid van de rechthebbende en om aan te nemen dat zij niet overziet wat de gevolgen zijn van het niet opeisen/verdelen van de nalatenschap. Halte Werk is gerechtigd en zelfs wettelijk gehouden om de uitkering van de rechthebbende te beëindigen, wat zou betekenen dat zij niet meer in haar levensonderhoud zou kunnen voorzien. Daarnaast speelt dat zij een aanzienlijke schuld opbouwt en laat oplopen, hetgeen moet worden gekwalificeerd als verkwisting en het hebben van problematische schulden. Daarom heeft Halte Werk verzocht tot onderbewindstelling, de bewindvoerder is immers bij uitsluiting gerechtigd de verdere afwikkeling van de nalatenschap te bewerkstelligen. Bovendien zal daarmee na verkrijging van haar aandeel in de nalatenschap kunnen worden voorkomen dat de rechthebbende te snel inteert op dat vermogen. Hier staan namelijk sancties op als de rechthebbende te vroeg weer bijstandsbehoeftig zou worden. Anderzijds kan het bewind waarborgen dat de rechthebbende niet vatbaar wordt voor benadeling. Ook kan de bewindvoerder zorgdragen voor het contact met Halte Werk. Het bewind is dan ook nadrukkelijk verzocht om de rechthebbende te beschermen.
Halte Werk heeft overigens zelf achterhaald dat de rechthebbende aanspraak heeft op een erfenis. Het inleidende verzoek is dan ook niet ingegeven door de broer, zoals de rechthebbende vermoedt.
Aan het inleidende verzoek heeft Halte Werk beide gronden voor onderbewindstelling ter beoordeling aan de kantonrechter voorgelegd: verkwisting en problematische schulden enerzijds en de lichamelijk of geestelijke gesteldheid anderzijds. De kantonrechter heeft voor het laatste gekozen. Indien nodig verzoekt Halte Werk de grondslag van de beschikking te verbeteren.
5.4
De broer heeft ter zitting in hoger beroep beaamd dat hij tot voor kort heeft geprocedeerd tegen notaris mr. A.R. Autar over zijn betrokkenheid bij de nalatenschap. Maar inmiddels ligt de nalatenschap klaar om te worden verdeeld. Tot op heden is de rechthebbende echter niet in staat gebleken om daartoe over te gaan. De broer maakt zich daarom zorgen over de gesteldheid van de rechthebbende en denkt dat een onderbewindstelling kan bijdragen aan een spoedige verdeling van de nalatenschap. Ook zal de bewindvoerder de rechthebbende kunnen helpen bij een juiste besteding van het geld dat zij zal verkrijgen uit de nalatenschap, aldus de broer.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
De grief van de rechthebbende dat zij door de kantonrechter had moeten worden gehoord faalt, reeds omdat eventuele omissies in de procedure in eerste aanleg in hoger beroep kunnen worden hersteld en de rechthebbende ter zitting in hoger beroep is verschenen, zodat zij alsnog gehoord is.
5.6
De onderbewindstelling van de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende heeft plaatsgehad op verzoek van Halte Werk namens het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Het college van burgemeester en wethouders kan op grond van artikel 1:432 lid 2 BW enkel om instelling van een bewind verzoeken wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, en niet op grond van de geestelijke of lichamelijke toestand van een betrokkene. De grondslag waarop de kantonrechter de onderbewindstelling heeft gestoeld, kan daarom geen stand houden en het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen.
5.7
Gelet op het voorgaande ligt aan het hof de vraag voor of bij de rechthebbende sprake is van verkwisting en/of problematische schulden die ertoe leiden dat de goederen die haar toebehoren of zullen toebehoren onder bewind moeten worden gesteld. Het hof beoordeelt deze vraag met inachtneming van de actuele situatie.
Vaststaat dat de rechthebbende recht heeft en aanspraak kan maken op een aanzienlijk bedrag uit de nalatenschap van haar moeder. Zij heeft tot op heden deze aanspraak niet verzilverd. Tot aan de uitspraak van de Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag van 13 oktober 2021 vormden de verschillende procedures met betrekking tot de nalatenschap mogelijk een obstakel om tot verdeling over te gaan, maar inmiddels is daar geen sprake meer van en ligt de nalatenschap al enige tijd gereed voor verdeling. De broer van de rechthebbende wenst de verdeling te realiseren, zo moet uit de stukken en het besprokene ter zitting in hoger beroep worden opgemaakt. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de rechthebbende nog niet wil verdelen omdat zij van mening is dat een nieuwe uitdelingslijst moet worden opgemaakt, waarbij expliciet gekeken wordt naar gelden die haar broer zou hebben verduisterd, waardoor de nalatenschap een vordering op hem heeft. Door dit standpunt in te nemen lijkt op dit moment de rechthebbende zelf de verdeling van de nalatenschap te bemoeilijken.
Ter zitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat de rechthebbende zich ervan bewust is dat zij door de maandelijkse uitkering op grond van de Participatiewet een schuld opbouwt die zij moet terugbetalen wanneer haar deel van de nalatenschap aan haar wordt uitgekeerd. Inmiddels bedraagt deze schuld al meer dan een € 100.000,-, zo heeft Halte Werk ter zitting in hoger beroep onbetwist gesteld. De hoogte van de schuld aan de gemeente Alkmaar, een schuld die iedere maand oploopt, is problematisch, temeer omdat de rechthebbende zich niet inspant om in ieder geval de helft van de nalatenschap zoals die zich op dit moment op de derdenrekening van de notaris bevindt, te verkrijgen. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de rechthebbende niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen op grond van het hebben van problematische schulden en dat daarom bewind nodig is. De bewindvoerder zal namelijk het nodige kunnen doen om zo snel mogelijk tot afwikkeling van de nalatenschap te komen en daarmee te zorgen dat de rechthebbende niet meer afhankelijk is van de uitkering op grond van de Participatiewet en haar schulden kan aflossen.
5.8
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, sectie kanton, in verband met de aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister, zodat de grondslag van de bewindvoering in het register kan worden aangepast.
5.9
Gelet op de uitkomst van dit hoger beroep ziet het hof geen aanleiding Halte Werk te veroordelen in de kosten van dit geding, zoals door de rechthebbende verzocht. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 25 mei 2021, voor zover het de grond van de onderbewindstelling betreft en verbetert de bestreden beschikking in zoverre dat de goederen die aan de rechthebbende (zullen) toebehoren onder bewind staan als gevolg van het hebben van problematische schulden;
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 25 mei 2021, voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
draagt de griffier op om op de voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, sectie kanton, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.F. Miedema en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 15 maart 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.