ECLI:NL:GHAMS:2022:758

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.304.222/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ouders van [minderjarige] hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 24 september 2021 had besloten tot uithuisplaatsing van [minderjarige]. De ouders betogen dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn en verzoeken om de beschikking te vernietigen, zodat [minderjarige] kan terugkeren naar hun zorg. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de GI), verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de ouders, die beiden kampen met persoonlijke problematiek en psychiatrische aandoeningen. De ouders hebben in het verleden niet adequaat kunnen zorgen voor [minderjarige], wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing. Het hof heeft ook gekeken naar de recente ontwikkelingen en de inspanningen van de ouders om hun situatie te verbeteren. Ondanks deze inspanningen is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat.

De ouders hebben aangegeven dat zij betrokken zijn bij [minderjarige] en dat zij hun best doen om hun persoonlijke problemen aan te pakken. Het hof erkent deze inspanningen, maar concludeert dat er nog veel stappen gezet moeten worden voordat [minderjarige] veilig kan terugkeren naar de ouders. Een onafhankelijk onderzoek naar het opgroeiperspectief van [minderjarige] is gestart, en tot de afronding daarvan blijft de uithuisplaatsing noodzakelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.304.222/01
zaaknummer rechtbank: C/15/320172 / JU RK 21-1696
beschikking van de meervoudige kamer van 15 maart 2022 inzake
[de ouders] ,
beide wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
locatie Velserbroek,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als (overige) belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
- de pleegouders van [minderjarige] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem.
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 24 september 2021, schriftelijk uitgewerkt op 12 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 22 december 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 24 september 2021.
2.2
De GI heeft bij e-mail, met bijlagen, van 15 februari 2022 laten weten op de zitting in hoger beroep verweer te zullen voeren.
2.3
De zitting heeft op 17 februari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat.
- de GI, vertegenwoordigd door de huidige gezinsmanager en de voormalige gezinsmanager.
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders is [minderjarige] geboren [in] 2019 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 8 april 2021 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van drie maanden en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken.
3.3
Bij beschikking van 15 april 2021 heeft de kinderrechter ten behoeve van [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg dan wel een netwerkpleeggezin verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 8 juli 2021.
3.4
Bij beschikking van 25 juni 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige] (definitief) onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar tot 25 juni 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met drie maanden verlengd tot 25 september 2021.
3.5
[minderjarige] is op 8 april 2021 uit huis geplaatst en verblijft sinds 11 juni 2021 in een pleeggezin op een geheim adres. De ouders hebben een keer per week gedurende drie uur omgang met [minderjarige] onder begeleiding van 10 voor Toekomst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus toewezen dat de kinderrechter een machtiging heeft verleend voor de duur van zes maanden, tot 25 maart 2022. De kinderrechter heeft de beslissing op het resterende deel van het verzoek van de GI, om de machtiging tot het einde van de ondertoezichtstelling (25 juni 2022) te verlengen, pro forma aangehouden tot 1 maart 2022.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek alsnog af te wijzen, zodat [minderjarige] op termijn zou kunnen terugkeren bij de ouders middels de implementatie van een gefaseerd terugplaatsingstraject.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is of ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] , of deze gronden nu (nog) aanwezig zijn en of deze maatregel ten tijde van de bestreden beschikking nodig was en thans nog nodig is.
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan op verzoek van de GI de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De ouders betogen dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans niet is voldaan aan de gronden voor (zoals het hof begrijpt) de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Zij maken geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling. Volgens de ouders bestaan er geen zorgen meer omtrent de uitoefening van hun ouderschap en kan [minderjarige] ten spoedigste middels een gefaseerd terugplaatsingstraject weer naar huis terugkeren. De ouders werken mee aan alle hulpverlening en zullen in een ambulant kader aan hun eigen hulpverlening kunnen blijven werken.
De ouders menen dat de uithuisplaatsing een inmenging in het familie- en gezinsleven vormt die in strijd kan worden geacht met artikel 8 EVRM jo artikel 9 IVRK. Er is geen sprake van misbruik of verwaarlozing van [minderjarige] . De scheiding van [minderjarige] en de ouders is niet noodzakelijk, maar heeft tot een traumatisering van [minderjarige] geleid. Een nog langer voortdurende separatie van de ouders en [minderjarige] leidt onherroepelijk tot verdere verstoring van het hechtingsproces tussen hen beiden en zou mogelijkerwijs op termijn zelfs kunnen leiden tot ernstige gedragsproblematiek bij [minderjarige] . Daarnaast hebben de ouders zorgwekkende signalen ontvangen over de verzorging van [minderjarige] in het huidige pleeggezin en heeft zelfs al een ziekenhuisopname van [minderjarige] plaatsgevonden. Alternatieve en lichtere maatregelen zijn in dit geval toereikend. Een uithuisplaatsing van [minderjarige] is niet in zijn belang en niet (langer) gerechtvaardigd, aldus de ouders.
5.4
De GI betoogt dat [minderjarige] dusdanig in zijn ontwikkeling werd bedreigd dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was en nog steeds noodzakelijk is en dat de beslissing van de kinderrechter in het belang van [minderjarige] is. De ouders en de nieuwe gezinsmanager hebben afgelopen week (veiligheids)afspraken gemaakt om eerdere gebeurtenissen te voorkomen. Zo is met de vader afgesproken dat als voor hem de stress te hoog wordt, hij uit de situatie stapt, door bijvoorbeeld niet mee te gaan naar een omgangscontact of niet deel te nemen aan een gesprek. Daarnaast zullen alle afspraken per e-mail worden bevestigd, zodat interpretatieverschillen (en daarmee conflicten) zoveel mogelijk worden voorkomen.
Naar aanleiding van zorgen die ouders hebben geuit over zijn verzorging bij het pleeggezin, is [minderjarige] inmiddels onderzocht door de kinderarts en uit het top-tot-teenonderzoek zijn geen aanwijzingen voor lichamelijke mishandeling of misbruik naar voren gekomen. Tussen [minderjarige] en de pleegmoeder wordt een goed contact gezien.
De GI ziet bij de ouders groei in opvoedvaardigheden, maar er is sprake van een golfbeweging. Recent heeft de vader nog schreeuwend bij het pleeggezin voor de deur gestaan, en zich niet gerealiseerd welke effecten dat heeft op [minderjarige] en de andere kinderen in het pleeggezin. De vader heeft aangegeven dat hij zich schaamt voor zijn gedrag, maar is daarin zo ambivalent dat op dit moment te onzeker is of het veilig is om [minderjarige] terug te plaatsen. De moeder is strijdvaardig en wil alles op alles zetten om de situatie te verbeteren. De GI heeft echter ook gezien dat zij de veiligheid van [minderjarige] niet kan garanderen. De omgang is weer van onbegeleid naar begeleid gegaan, omdat vanwege stress tussen de ouders weer politie is gekomen. Op dat moment bracht de pleegmoeder [minderjarige] en is de omgang niet doorgegaan vanwege de gespannen situatie.
Over huiselijk geweld tussen de ouders heeft de GI geen zorgen, maar wel is sprake (geweest) van escalaties (met anderen) in huis, waarbij wordt geschreeuwd en waarvan [minderjarige] getuige is geweest.
Op dit moment is van belang dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] snel duidelijk wordt, aldus de GI en hiervoor is een (vooronderzoek) terug-naar-huisonderzoek gestart. Dit onderzoek wordt door een onafhankelijk onderzoeker verricht en ouders worden daarbij betrokken.
5.5
De Raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. Op dit moment is onvoldoende duidelijk of een terugkeer naar huis voor [minderjarige] veilig is. De raad vindt het een positieve ontwikkeling dat de samenwerking tussen de ouders en de GI nu goed verloopt en acht het van belang dat door een onderzoek op korte termijn duidelijk wordt waar het opgroeiperspectief van [minderjarige] ligt.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat sprake is van ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de ouders thuis. Beide ouders hebben een belaste voorgeschiedenis en kampen met psychiatrische problematiek, waardoor zij onvoldoende beschikbaar zijn voor [minderjarige] op momenten van stress. De politie ontving diverse meldingen over de vader van overlast, agressie-incidenten en burenruzies. De vader raakte steeds meer geagiteerd en zijn gedrag is onvoorspelbaar. Nadat de vader op de sociale media een foto heeft geplaatst van zichzelf met een wapen, is de politie op 7 april 2021 het huis van de ouders binnengevallen om hem te arresteren. Over de moeder zijn zorgen, omdat zij zich heeft beschadigd. De moeder toont overbelast en daardoor valt een stabiele en beschermende factor voor [minderjarige] weg.
Ook na de uithuisplaatsing van [minderjarige] blijven politiemeldingen binnenkomen. De vader is in juli 2021 wegens bedreiging aangehouden en in augustus 2021 zijn meldingen over overlast vanuit de woning gedaan. Door spanningen tussen de ouders kon een omgangscontact in augustus 2021 niet doorgaan toen [minderjarige] en pleegmoeder de politie aantroffen bij de woning.
Vanaf het najaar 2021 raakt de verhouding tussen de vader en pleegouders steeds meer onder spanning. Pleegouders ervaren dat vader hun adres wil achterhalen en de vader verdenkt hen van mishandeling van [minderjarige] . Naar aanleiding van een ongewenste ontmoeting tussen de vader en pleegmoeder (waar [minderjarige] bij was) heeft de GI begin november 2021 besloten de omgang tussen [minderjarige] en de ouders tijdelijk stop te zetten. Veilig Thuis heeft de GI en de pleegzorgwerker verzocht om de melding van de ouders van mishandeling van [minderjarige] te onderzoeken. Het kinderdagverblijf, de huisarts en pleegzorg delen de zorgen van de ouders hierover niet. In diezelfde periode heeft de vader in toenemende frequentie en heftigheid de betrokken gezinsmanager bedreigd. Dit heeft uiteindelijk tot een aangifte bij de politie tegen de vader en vervanging van de gezinsmanager geleid.
Op 4, 5, 6 en 7 februari 2022 heeft de vader aangebeld bij het huis van de pleegouders en bedreigende opmerkingen gemaakt. Conform de veiligheidsafspraken hebben de pleegouders de politie gewaarschuwd.
5.7
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was en thans (nog steeds) noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Op het moment van de uithuisplaatsing van [minderjarige] bestonden zeer ernstige zorgen over zijn opvoedsituatie. De ouders waren als gevolg van hun persoonlijke problematiek niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen en de hulpverlening in het vrijwillige kader kon daarin niet de nodige verbeteringen bewerkstelligen. De toenemende zorgen over de geestelijke toestand van de vader en het schenden van de veiligheidsafspraken maakten de situatie bij de ouders thuis voor [minderjarige] onhoudbaar.
De ouders stellen zich op het standpunt dat hun situatie zodanig is verbeterd dat zij, zo niet onmiddellijk, dan in ieder geval op korte termijn zelf weer de opvoeding en verzorging van [minderjarige] ter hand kunnen nemen. Voor het hof is duidelijk dat de ouders zeer betrokken zijn bij [minderjarige] , ontzettend veel van hem houden en niets liever willen dan zelf voor hem zorgen. Het hof heeft tevens kunnen constateren dat de ouders hun best doen om hun persoonlijke problematiek aan te pakken en dat zij daarin stappen hebben gezet.. Zo hebben de ouders ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij wekelijks gesprekken hebben met hun behandelaars van GGZ-NHN en daarbij baat hebben. De moeder heeft aangegeven zich rustiger te voelen en zich beter te kunnen concentreren. Zij wordt op dit moment onderzocht op ADD en zal binnenkort starten met traumabehandeling, in de vorm van EMDR-therapie. De vader heeft aangegeven dat hij psychomotorische therapie ontvangt en antipsychotica gebruikt. Het hof acht dit positieve ontwikkelingen. De vader heeft tevens aangegeven dat hij pas kan starten met traumabehandeling als aan zijn grootste trauma – de uithuisplaatsing van [minderjarige] – een einde is gekomen. Het hof begrijpt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] voor beide ouders zeer ingrijpend moet zijn, maar voor [minderjarige] is het van groot belang dat hij kan opgroeien in een blijvend emotioneel veilige en voorspelbare opvoedsituatie. De ouders hebben met hulpverlening nog veel stappen te zetten, zodat zij kunnen laten zien structureel in staat te zijn om samen of apart de opvoedtaken weer te kunnen uitvoeren. Bovendien is een (vooronderzoek) terug-naar-huisonderzoek nodig voor het verhelderen van het toekomstperspectief van [minderjarige] . Tot de afronding daarvan is de uithuisplaatsing van [minderjarige] in elk geval (nog steeds) noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
5.8
In het voorgaande ligt besloten dat met verlenging en bekrachtiging van de bij de bestreden beschikking opgelegde maatregel geen onrechtmatige inbreuk op het gezinsleven van de ouders en [minderjarige] is gemaakt, zoals de ouders stellen, nu deze maatregel noodzakelijk is en tevens evenredig is aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling [minderjarige] . Het beroep op het EVRM en IVRK faalt dan ook.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 24 september 2021.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 15 maart 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.