ECLI:NL:GHAMS:2022:747

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
23-000296-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging met mes en veroordeling voor mishandeling echtgenote

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling en bedreiging van zijn echtgenote op 22 november 2020 te Enkhuizen. De tenlastelegging omvatte het trekken aan de haren van de echtgenote en het bedreigen met een mes. Het hof heeft de verklaring van de aangeefster, die stelde dat de verdachte haar had mishandeld en bedreigd, beoordeeld in het licht van andere verklaringen, waaronder die van hun dochter. Het hof oordeelde dat de verklaring van de dochter voldoende steun bood voor de beschuldiging van mishandeling, maar dat de bedreiging met het mes niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, maar veroordeeld voor de mishandeling. De straf die door de politierechter was opgelegd, werd herzien. Het hof legde een taakstraf van dertig uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en bepaalde dat deze straf voorwaardelijk was, met een proeftijd van twee jaren. Het hof benadrukte de ernst van de mishandeling, vooral gezien de aanwezigheid van de dochter tijdens het incident.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000296-21
datum uitspraak: 21 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-296872-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 22 november 2020 te Enkhuizen zijn echtgenote, [aangeefster], heeft mishandeld door die [aangeefster] aan haar haren te trekken;

2.hij op of omstreeks 22 november 2020 te Enkhuizen [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes vast te pakken en/of met een mes stekende bewegingen te maken, althans in haar richting wijzen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en de op te leggen straf.
Overwegingen ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van de dochter van de aangeefster en de verdachte terzijde moeten worden geschoven, nu die verklaringen zijn ingegeven door de aangeefster. Dat brengt mee dat geen sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 22 november 2020 is mishandeld en bedreigd door de verdachte, met wie zij op dat moment in scheiding lag. Dit incident vond plaats in het huis van de aangeefster en de verdachte, terwijl hun zevenjarige dochter [naam] eveneens in het huis aanwezig was. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte met een mes stekende bewegingen naar haar heeft gemaakt en haar aan haar haren naar de grond heeft getrokken.
De verklaring van de aangeefster vindt voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde steun in de verklaring van [naam] zoals afgelegd tegenover politieambtenaar [verbalisant]. [naam] heeft, kort na het incident en buiten aanwezigheid van de aangeefster, aan voornoemde politieambtenaar verklaard dat zij had gezien dat haar vader aan de haren van haar moeder trok en dat zij toen heeft geroepen “papa alsjeblieft stoppen”. De verbalisant heeft in het proces-verbaal uitdrukkelijk genoteerd dat hij bij het meisje niet heeft doorgevraagd. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder [naam] haar verklaring heeft afgelegd, ziet het hof – anders dan de raadsman – geen aanleiding om aan te nemen dat de verklaring van [naam] is gestuurd door de aangeefster, zodat het hof de verklaring van [naam] betrekt bij het bewijs. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de verklaring van de aangeefster onbetrouwbaar zou zijn, wordt deze stelling evenmin door het hof gevolgd, nu haar verklaring niet alleen steun vindt in de verklaring van [naam], maar de aangeefster bovendien kort na het incident overstuur werd aangetroffen door de dienstdoende verbalisanten. Het hof acht, in het licht van het voorgaande, de onder 1 tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Het hof is van oordeel dat de onder 2 tenlastegelegde bedreiging met het mes niet kan worden bewezen. De verklaring van de aangeefster hierover vindt onvoldoende steun in het dossier. [naam] heeft vanuit haar slaapkamer haar vader horen roepen “ik pak een mes en ga je doodsteken” maar zij heeft niet gezien dat aangeefster daadwerkelijk door de verdachte is bedreigd met een mes. Nu de verdachte het feit heeft ontkend, is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 22 november 2020 te Enkhuizen zijn echtgenote, [aangeefster], heeft mishandeld door die [aangeefster] aan haar haren te trekken.

Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren – indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis – en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn toenmalige echtgenote door haar aan haar haren te trekken. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Bovendien vond dit incident thuis plaats, in aanwezigheid van hun zevenjarige dochter, terwijl zowel de aangeefster als hun dochter zich bij uitstek daar veilig behoren te voelen. Gelet op de ernst van het feit acht het hof een taakstraf aangewezen.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 8 februari 2022 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof ziet daarin aanleiding de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof zal een lagere taakstraf opleggen dan gevorderd en door de politierechter is opgelegd, omdat het tot een andere bewezenverklaring komt. Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van dertig uren – indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijftien dagen hechtenis – en met aftrek van voorarrest passend en geboden. Met de oplegging van een voorwaardelijke straf beoogt het hof de verdachte te stimuleren in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. H.A. van Eijk en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 februari 2022.