ECLI:NL:GHAMS:2022:743

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
200.295.237/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige en verzoek om deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun kind, [kind 1]. De ouders, de moeder en de vader, waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het gezag over [kind 1] was beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd was benoemd. De ouders voerden aan dat zij in staat waren om voor [kind 1] te zorgen en dat er geen ernstige bedreiging voor zijn ontwikkeling was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de ouders, ondanks hun inspanningen en het volgen van cursussen, niet in staat zijn gebleken om een stabiele en veilige opvoedingssituatie te bieden. Het hof heeft de conclusies van het NIFP-rapport, dat de opvoedingsvaardigheden van de ouders en de ontwikkeling van [kind 1] in kaart bracht, als zorgvuldig en betrouwbaar beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [kind 1] is dat hij in het pleeggezin blijft wonen, waar hij de stabiliteit en zorg krijgt die hij nodig heeft. De ouders hebben hun verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek ingetrokken, waardoor dit verzoek niet meer ter beoordeling stond. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de ouders om het gezag in duur te beperken afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.295.237/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/312061 / FA RK 21-176
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 maart 2022 inzake

1.[de moeder] ,

verder te noemen: de moeder, en
2. [de vader],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. R. van Viersen te Utrecht,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders);
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank), van 14 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn op 31 mei 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 14 april 2021.
2.2
De raad heeft op 30 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een op 21 juli 2021 door de rechtbank toegezonden proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 12 maart 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de ouders van 31 januari 2022 met bijlagen, ingekomen op 1 februari 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de ouders van 3 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op 4 februari 2022;
- een e-mailbericht van de zijde van de ouders van 4 februari 2022 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 februari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop;
- de GI, vertegenwoordigd door de voogdijwerker;
- de pleegouders.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders is, voor zover thans van belang, [kind 1] geboren, [in] 2015. De ouders hebben tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over [kind 1] uitgeoefend.
De ouders hebben samen nog een dochter, te weten [kind 2] , geboren [in] 2021. [kind 2] woont thuis bij de ouders en de ouders krijgen viermaal per week een uur thuisbegeleiding van Omring en daarnaast meerdere keren per week begeleiding van Buro Flo.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 januari 2018 is [kind 1] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd. De kinderrechter heeft bij voornoemde beschikking tevens een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging telkens is verlengd.
3.3
Sinds 25 januari 2018 verblijft [kind 1] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
3.4
In opdracht van de kinderrechter heeft een deskundige van het NIFP een onderzoek verricht naar de opvoedingsvaardigheden van de ouders en het perspectief van [kind 1] als bedoeld in artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Het rapport van het forensisch psychologisch onderzoek is op 10 februari 2020 uitgebracht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op dienovereenkomstig verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de ouders over [kind 1] beëindigd en is de GI benoemd als voogd over [kind 1] . Tevens is het verzoek van de ouders een contra-expertise op de voet van artikel 810a Rv te gelasten, afgewezen.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende - naar het hof begrijpt -, het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen, dan wel de beëindiging van het gezag in duur te beperken en te bepalen dat er een contra-expertise zal moeten plaatsvinden op het NIFP-rapport van drs. F.M. Klein Wassink.
4.3
De raad verzoekt het ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezagsbeëindiging
5.1
Ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Volgens de ouders is niet voldaan aan het criterium uit artikel 1:266 lid 1 onder a BW en wordt [kind 1] niet ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De ouders kunnen de verantwoordelijkheid voor zijn opvoeding nemen. Concreet bewijs ontbreekt dat [kind 1] emotioneel of fysiek is verwaarloosd of dat de ouders ernstig tekort zijn gekomen in de verzorging, affectie, stimulans en basale behoefte van [kind 1] . Ieder kind ontwikkelt zich op zijn eigen manier en onduidelijk is hoe [kind 1] zich zou hebben ontwikkeld als hij bij zijn ouders was blijven wonen. Vermoedelijk is dat op dezelfde wijze. Voorbeelden van de genoemde passiviteit, freeze en sociaal wenselijk gedrag van [kind 1] ontbreken. Van de stelling dat de ouders onvoldoende emotionele en pedagogische vaardigheden hebben om [kind 1] te verzorgen worden uitsluitend ongenuanceerde en oude voorbeelden gegeven. Enerzijds menen de ouders dat [kind 1] gewoon een ‘slow starter’ was en anderzijds ontbreekt ieder causaal verband tussen het handelen of nalaten van de ouders en de ontwikkeling van [kind 1] . De bevindingen van de raad komen niet overeen met die van de mensen die nauw betrokken bij het gezin zijn, zoals de kraamhulp, Stichting Prov, Buro Flo, Vaste Rots / Leger des Heils, fysiotherapie [plaats A] en het netwerk van de ouders. Uit de observatierapporten van Stichting Prov blijkt dat de ouders [kind 1] goed verzorgen en hem kunnen laten opgroeien in een stabiele en veilige gezinssituatie.
Het is voor de ouders niet duidelijk waaruit het vroegkinderlijk trauma bij [kind 1] zou blijken of waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn dat hij onveilig is gehecht. De ouders zijn van mening dat niet uit het dossier blijkt dat de ouders de afgelopen jaren niet in staat zijn gebleken om voldoende te profiteren van de hulpverlening die bij hen en bij [kind 1] betrokken is (geweest) en dat de ouders onvoldoende vooruitgang hebben geboekt op gebieden buiten bepaalde geleerde vaardigheden. De ouders hebben vele cursussen gevolgd en zijn leerbaar gebleken. Stichting Prov en Buro Flo hebben heel andere ervaringen dan dat de ouders ‘onvoldoende vooruitgang’ hebben geboekt. Het Leger des Heils verklaart dat de ouders bij uitstek leerbaar zijn.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de ouders niet in staat zijn gebleken om binnen een aanvaardbare termijn een veilige en passende opvoedsituatie voor [kind 1] te creëren en dat er voor [kind 1] onduidelijkheid blijft bestaan over zijn (opvoed)perspectief, indien het ouderlijk gezag in stand blijft. De afgelopen jaren hebben de ouders een ontwikkeling doorgemaakt en [kind 1] is ouder en groter geworden, wat de verzorging veel makkelijker maakt. [kind 1] wordt niet mishandeld, hij krijgt liefde, gezond eten en de ouders corrigeren hem indien nodig. [kind 1] weet heel goed dat hij ouders en pleegouders heeft. Hij wordt niet belast met deze kwesties. De ouders kunnen het gezag blijven houden, zonder dat [kind 1] daar hinder van ondervindt.
De ouders zijn van mening dat het NIFP-rapport ondeugdelijk is, zowel wat inhoud als wat wijze van totstandkoming betreft. De ouders werden overvallen met vragen, kregen weinig tijd om deze te beantwoorden en de antwoorden werden meer dan eens uit hun verband getrokken. Het rapport staat bovendien vol met oude feiten en omstandigheden. De ontwikkelingen die de ouders in al die jaren hebben doorgemaakt, worden goeddeels onbesproken gelaten. Zij wijzen erop dat dit NIFP-rapport inmiddels al ruim twee jaar oud is. Bovendien heeft de raad een nieuw onderzoek ingesteld na de geboorte van [kind 2] en heeft de raad daarin expliciet opgemerkt dat het NIFP-rapport slechts een beperkte geldigheid heeft vanwege het feit dat het rapport al twee jaar oud is. De raad heeft in het rapport van 15 november 2021 geconcludeerd dat er geen ondertoezichtstelling voor [kind 2] nodig is en [kind 2] zich goed ontwikkelt en dat er geen grote zorgen over de basale zorg en veiligheid zijn. De ouders voeren aan dat feitelijk alle argumenten van de raad om het gezag van de ouders over [kind 1] te beëindigen met dit recente rapport van de raad worden weerlegd. In de optiek van de ouders kan de conclusie niet anders luiden dan dat hen het gezag over [kind 1] ten onrechte is afgenomen. Voor de ouders is het bovendien van belang om met het gezag belast te blijven, omdat alleen de gezaghebbende ouder een verzoek kan doen om een uithuisplaatsing te beëindigen ex artikel 1:265d BW.
5.3
De raad is van mening dat de rechtbank het gezag van de ouders over [kind 1] terecht en op goede gronden heeft beëindigd. Het is de ouders ondanks eerder ingezette hulpverlening vanaf de geboorte van [kind 1] niet gelukt [kind 1] de stabiele en veilige opvoedingssituatie te bieden die hij nodig heeft. De ouders erkennen de zorgen niet. Hoewel gezien wordt dat zij leerbaar zijn en zij zich erg inspannen om bij te leren en heel veel inzet tonen om [kind 1] zelf te kunnen opvoeden, is het voor hen moeilijk om in te spelen op veranderende situaties en aan te sluiten bij nieuwe ontwikkelingsfases.
Uit het raadsrapport van 14 december 2017 bleek dat de moeder zelfs na langere tijd begeleiding door Buro Flo moeite bleef houden met het bieden van structuur met name in de ochtenden. De ouders hadden moeite met zelfzorg en er werd regelmatig een onvoldoende schoon huis aangetroffen. Het NIFP heeft geconstateerd dat sprake is van onveilige hechting en vroegkinderlijk trauma. De onderzoeker heeft dit afgeleid uit de in het rapport genoemde kenmerken.
[kind 1] heeft sinds de plaatsing in het pleeggezin zijn achterstanden grotendeels ingehaald.
De raad begrijpt de diepgewortelde wens van de ouders om zelf voor [kind 1] te zorgen, maar acht de ouders niet in staat om dit binnen een voor [kind 1] aanvaardbare termijn te realiseren. [kind 1] heeft, zeker gelet op zijn onveilige hechting en vroegkinderlijk trauma, een stabiele en duidelijke opvoedingsomgeving nodig. Een jaarlijkse verlenging van de huidige maatregelen zal spanningen met zich brengen en daarmee [kind 1] onnodig belasten. Uit de informatie van de GI blijkt verder dat de ouders hun toestemming voor nodig geachte behandeling niet altijd tijdig verstrekken, waardoor de behandeling vertraging kan oplopen.
De raad wijst erop dat ten aanzien van [kind 2] op dit moment is geoordeeld dat er voldoende waarborgen zijn ingebouwd door middel van de aanwezige hulpverlening, waardoor er geen kinderbeschermingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent echter niet dat er vanuit de raad geen zorgen zijn over de opvoedsituatie. Bovendien zijn [kind 1] en [kind 2] twee verschillende kinderen en is [kind 2] nog erg jong, waardoor de ouders nog om kunnen gaan met de uitdagingen die haar opvoeding op dit moment biedt. De raad ziet wel dat de ouders beperkt zijn in hun mogelijkheden. Met de hulpverlening van Buro Flo zijn ook afspraken gemaakt dat zij de raad zullen informeren als het niet goed gaat of wanneer de hulpverlening stagneert. Hierdoor bestaat er zicht op de veiligheid en de ontwikkeling van [kind 2] , hetgeen bij [kind 1] niet het geval was. De raad ziet dat er geen sprake is van onwil bij de ouders, maar van onmacht. De raad is van mening dat de ouders gebaat zullen zijn bij acceptatie van de huidige situatie, zodat zij kunnen toekomen aan verwerking van hun eigen trauma in verband met de uithuisplaatsing van [kind 1] .
5.4
De GI wijst erop dat [kind 1] tijdens de speltherapie gedrag laat zien waarin hij de regie wil houden en dat hij last heeft van het feit dat hij een zusje heeft en daarvoor wil zorgdragen. De omgangsbezoeken vinden nog steeds begeleid plaats en die begeleiding is ook nog steeds nodig.
5.5
De pleegouders hebben ter zitting naar voren gebracht dat het goed gaat met [kind 1] en dat hij blij naar zijn ouders toegaat en ook weer blij terugkomt. Wel heeft hij af en toe ’s nachts last van de bezoekmomenten, waarbij hij gaat huilen en schreeuwen.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt dat de hulpverlening vanaf de geboorte van [kind 1] bij het gezin betrokken is nadat de verloskundige de jeugdverpleegkundige had geattendeerd op de situatie in het gezin. Gedurende twee jaar is gepoogd door middel van de inzet van diverse hulpverleningsinstanties de ouders te helpen en te ondersteunen. Leekerweide heeft opvoedondersteuning verleend in het gezin en MEE & De Wering heeft relatiegesprekken met de ouders gevoerd, vanwege het huiselijk geweld dat in januari 2017 tussen de ouders had plaatsgevonden. Door de gemeente is Intensieve Ambulante Gezinsondersteuning voorgesteld, maar de ouders stonden hier niet voor open. De ouders stonden wantrouwend tegenover hulpverlening, waardoor de zorgen over de opvoedsituatie van [kind 1] bleven bestaan. De moeder was na de bevalling door een hernia lichamelijk beperkt, waardoor [kind 1] niet altijd de (emotionele) aandacht van haar kreeg die hij nodig had. Vanaf de geboorte van [kind 1] is hulpverlening ingezet door Buro Flo ter ondersteuning vanwege deze lichamelijke klachten. Voordat de huishoudelijke ondersteuning was gestart, was het huis niet schoon genoeg. Er waren verder zorgen over de hechting van [kind 1] , het ontbreken van structuur in de dag en er was sprake van onderstimulatie bij [kind 1] . Dit alles heeft geleid tot de uithuisplaatsing van [kind 1] in januari 2018.
Uit het NIFP-rapport van drs. F.M. Klein Wassink, gz-psycholoog, van 10 februari 2020 volgt onder meer dat [kind 1] de eerste twee jaar van zijn leven een ernstige ontwikkelingsachterstand heeft opgelopen in taal, motoriek en groei. In die periode is hij ernstig tekort gekomen in verzorging, affectie, stimulans en voorziening in basale behoeften. Er is sprake van onveilige gehechtheid en vroegkinderlijk trauma. Dit gaat gepaard met angst, onzekerheid en passiviteit (collaps) bij [kind 1] . Hij groeide op bij ouders die het goed bedoelden en hielden van hun kind, maar onmachtig waren een klein kind te verzorgen en op te voeden. Als baby kon hij niet anders dan passief wachten tot hij eten kreeg, verschoond werd of uit bed werd gehaald; en vooral geen overlast veroorzaken. Dit patroon heeft hij nu nog: wachten tot iemand hem aandacht geeft of helpt. [kind 1] maakt geen onderscheid in relaties en heeft een onwaarschijnlijk groot aanpassingsvermogen. [kind 1] is constant waakzaam wat er gaat gebeuren, schat de ander voortdurend in, wil onopvallend zijn en heeft behoefte aan controle, vooral in zijn spel. [kind 1] kan zich plotseling terugtrekken, in elkaar zakken en weglopen als hij bijvoorbeeld voor zijn gevoel een correctie krijgt. Dit is een reactie op trauma en een uiting van gevoelens van onveiligheid.
Na plaatsing in het pleeggezin heeft [kind 1] deze ontwikkelingsachterstanden voor een deel ingelopen. Het gedragsbeeld van [kind 1] is op dit moment niet zorgelijk.
Bij de moeder is volgens het NIFP-rapport sprake van een verstandelijke beperking (harmonieus profiel: verstandelijke beperking op alle gebieden). Zij mist overzicht, heeft geringe verbale vaardigheden die ze weet te maskeren met algemene uitspraken en aangeleerde uitspraken. Het vermogen om praktische informatie te begrijpen en problemen op te lossen is gering. De moeder heeft een eigen kijk op de wereld, haar capaciteiten en mogelijkheden. Acceptatie van haar handicaps ontbreekt evenals inzicht in eigen kunnen en eigen aandeel in problemen. De moeder is wantrouwend naar de buitenwereld. Zij is van goede wil, maar vaardigheden ontbreken.
Bij de vader is sprake van een stoornis in het autistische spectrum. Hij heeft geen verstandelijke beperking. Deze informatieverwerkingsstoornis maakt dat de vader moeite heeft in het sociaal verkeer en met het omgaan met prikkels. Hij accepteert zijn beperkingen niet. Hij heeft een dwingende persoonlijkheidsstructuur en kan moeilijk sociale contacten aangaan en onderhouden.
De problematiek van de ouders beperkt hun pedagogische en affectieve vaardigheden in ernstige mate. De hechtingsproblemen en vroegkinderlijk trauma bij [kind 1] vragen meer stabiliteit en continue veiligheid dan de ouders kunnen bieden. Naarmate [kind 1] ouder wordt zal zijn behoefte hieraan toenemen. Dit vraagt meer vooruitzien en responsiviteit dan de ouders kunnen bieden. Voor [kind 1] is responsiviteit, stabiliteit, rust en het niet hebben van spanning van beide ouders van het grootste belang gezien zijn onveilige gehechtheidspatroon en de volgende fase in zijn leven, waar het sociaal/emotionele aspect op school naast het leren belangrijk wordt. De deskundige heeft in het NIFP-rapport geadviseerd [kind 1] in het pleeggezin te laten wonen en hem daar te laten opgroeien. De ouders hebben niet het vermogen, niet apart en niet samen, responsief te zijn. Deze responsiviteit is hen met alle verleende hulp niet aangeleerd en zal ook niet aan te leren zijn. Zij missen daarin, vanwege eigen problematiek, de emotionele gevoeligheid/antenne voor wat nodig is voor [kind 1] en ze kunnen niet de dagelijkse opvoeding (dag en nacht) realiseren.
5.7
Het hof zal bij de beoordeling uitgaan van de resultaten van het NIFP-onderzoek. Het hof stelt vast dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en de conclusies worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende onderzoeksbevindingen. Het hof is van oordeel dat niet voldoende door de ouders is onderbouwd en dat ook anderszins niet is gebleken dat het NIFP-onderzoek wat betreft inhoud of wijze van totstandkoming ondeugdelijk is. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de inhoud van het rapport of de betrouwbaarheid ervan moet worden getwijfeld.
Dat het rapport inmiddels twee jaar oud is, betekent niet dat de informatie uit het rapport in het geheel niet meer bruikbaar is. Het geeft een duidelijk beeld van de opvoedsituatie van [kind 1] destijds en de zorgen die er bestonden over [kind 1] . Het bevat ook relevante informatie over de opvoedvaardigheden van de ouders en de grenzen daarvan in relatie tot [kind 1] en zijn specifieke zorgbehoefte.
De omstandigheid dat uit het raadsrapport van 15 november 2021 ten aanzien van [kind 2] geen grote zorgen over de basale verzorging en veiligheid volgen, betekent naar het oordeel van het hof niet dat de ouders daarnaast ook de zorg voor [kind 1] op zich kunnen nemen. Bovendien heeft de raad ook over de opvoedsituatie van [kind 2] zorgen. De raad acht voor [kind 2] echter op dit moment geen kinderbeschermingsmaatregel nodig, omdat er voldoende waarborgen zijn en voldoende zicht is op de thuissituatie vanwege de intensieve ambulante ondersteuning in het gezin.
Bovendien is [kind 1] , in tegenstelling tot [kind 2] , een zeer kwetsbare jongen. [kind 1] heeft ernstige beschadigingen opgelopen in zijn sociaal/emotionele ontwikkeling toen hij nog bij de ouders thuis woonde. Passiviteit, freeze en sociaal wenselijk gedrag zijn daar een gevolg van. Hij heeft een extra grote zorgbehoefte en verzorgers nodig die meer dan gemiddeld sensitief en responsief zijn. Hoewel de ouders enorm hun best doen, veel cursussen hebben gevolgd en mogelijk ook enigszins zijn gegroeid in hun opvoedvaardigheden, is gebleken dat zij niet voldoende mogelijkheden hebben om [kind 1] op te voeden tot volwassenheid. De ouders hebben moeite om zich in te leven in [kind 1] en aan te sluiten bij de problematiek en leeftijdsfase van [kind 1] . Dat wat zij in één specifieke situatie geleerd hebben, gebruiken ze in alle volgende situaties. Zij missen de flexibiliteit om hun handelen aan te passen als de situatie daarom vraagt.
[kind 1] verblijft sinds hij twee jaar is in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin en woont daar inmiddels vier jaar. Hij is gehecht aan zijn pleegouders en zij bieden hem een stabiele opvoedomgeving. [kind 1] heeft zijn ontwikkelingsachterstand grotendeels ingehaald. [kind 1] krijgt eens per week speltherapie en daarnaast fysiotherapie voor zijn grove en fijne motoriek. Onder schooltijd krijgt hij begeleiding voor zijn spraak, omdat hij af en toe onduidelijk praat. Voor [kind 1] is het belangrijk dat duidelijk wordt waar hij zal opgroeien. De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor gezagsbeëindiging zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 sub a BW. Anders dan de ouders hebben betoogd, is verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in de huidige omstandigheden niet meer de geëigende maatregel. De ouders hebben de begrijpelijke wens dat [kind 1] uiteindelijk weer bij hen thuis komt wonen. Dit zorgt voor een voortdurende onzekerheid bij [kind 1] en de pleegouders over het opvoedperspectief van [kind 1] . Duidelijk is dat de ouders veel van [kind 1] houden en dat zij niets liever willen dan zelf voor hem zorgen. Het is in het belang van [kind 1] echter noodzakelijk dat hij de ruimte krijgt om zich verder te ontwikkelen en te hechten in het pleeggezin. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de ouders om betrokken te blijven bij gezagsbeslissingen over [kind 1] . Voor beperking van de duur van de gezagsbeëindiging, zoals de ouders subsidiair hebben verzocht, bestaat gezien het voorgaande geen grond. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Onderzoek ex artikel 810a Rv
5.8
De ouders hebben ter zitting in hoger beroep hun verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek ex artikel 810a Rv ingetrokken. Op dit verzoek behoeft dus niet meer te worden beslist. Ten overvloede overweegt het hof dat de rechtbank dit verzoek, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het NIFP-rapport, terecht en op goede gronden heeft afgewezen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A. van Haeringen en mr. P. Jongens, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier, en is op 15 maart 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.