ECLI:NL:GHAMS:2022:74

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
200.292.581/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewindvoering afgewezen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewindvoering. Betrokkene, geboren in 1968 in Somalië, had in 2016 een bewindvoering opgelegd gekregen door de kantonrechter vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand, alsook vanwege problematische schulden. Betrokkene verzocht om opheffing van het bewind, stellende dat hij in staat was om zelfstandig zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Hij voerde aan dat er geen noodzaak meer was voor de onderbewindstelling en dat hij geen problematische schulden meer had. De bewindvoerder, Stichting Budget, was van mening dat de gronden voor het bewind nog steeds aanwezig waren, gezien de zorgen over de weerbaarheid van betrokkene en zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal en het belasting- en toeslagensysteem.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 december 2021 werd duidelijk dat betrokkene betrokken was geweest bij 'spoofing', waarbij hij zijn bankgegevens aan een derde had verstrekt. Het hof oordeelde dat de redenen voor de onderbewindstelling nog steeds van toepassing waren. Het hof concludeerde dat betrokkene niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen ten volle waar te nemen en dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig was. De bestreden beschikking van de kantonrechter werd dan ook bekrachtigd, en het verzoek van betrokkene werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.292.581/01
zaaknummer rechtbank: 8809505/BM VERZ 20-2865 KL
beschikking van de meervoudige kamer van 11 januari 2022 inzake
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem.
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
- Stichting Budget, gevestigd te Haarlem (hierna: de bewindvoerder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 12 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 9 april 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van betrokkene van 26 juli 2021 met bijlagen, ingekomen op 27 juli 2021;
- een brief van de zijde van betrokkene van 13 augustus 2021 met bijlage, ingekomen op 18 augustus 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat,
- namens de bewindvoerder [persoon 1] en [persoon 2] .

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1968 te [geboorteplaats] (Somalië).
3.2
Bij beschikking van 3 juni 2016 heeft de kantonrechter over de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld met benoeming van Stichting Budget tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind, afgewezen.
4.2
Betrokkene verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden, een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.3
Volgens betrokkene bestaat er geen noodzaak meer voor de onderbewindstelling. Hij meent dat hij in staat is om zelfstandig zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat zijn geestelijke of lichamelijke toestand van meet af aan daarvoor geen beletsel vormde. Het is voor betrokkene onbekend waarom hij in 2016 onder bewind is gesteld op verzoek van de Regionale Instelling voor Beschermend en Begeleid Wonen (RIBW). Ten tijde van deze onderbewindstelling is in ieder geval niet grondig onderzoek gedaan naar de geestelijke en lichamelijke toestand van betrokkene. Waarschijnlijk hebben zijn gebrekkige kennis van het Nederlands en hoe hij zich presenteert een rol gespeeld. De kantonrechter overweegt in de bestreden beschikking dat de afbouwperiode is mislukt. Deze overweging is echter niet nader gemotiveerd. Betrokkene heeft zich goed aan de financiële regels gehouden; er is geen sprake meer van problematische schulden en hij heeft zelfs spaargeld. Hij heeft wel hulp nodig bij het aanvragen van toeslagen en internetbankieren, maar het Sociaal Wijkteam kan hem daarbij helpen.
Desgevraagd heeft betrokkene ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij enige tijd geleden de pincode van zijn ING bankrekening heeft gegeven aan een kennis die ook zijn mobiele telefoon nodig had. Deze kennis heeft toen iets op internet besteld. Betrokkene wilde deze kennis helpen omdat deze geen geld had. Betrokkene is nadien hierover niet meer door de politie benaderd. Wel heeft hij nog een brief ontvangen van Hollands Nieuwe met betrekking tot een telefoonabonnement dat op zijn naam is afgesloten, maar hij weet niets af van dit abonnement, aldus betrokkene.
5.4
De bewindvoerder is van mening dat de gronden voor het bewind nog aanwezig zijn en dat het bewind noodzakelijk is. Uit de bestreden beschikking valt af te leiden dat de grond
destijds, in 2016, de lichamelijke en/of geestelijke toestand van betrokkene was. Tevens had hij schulden, maar de omvang daarvan op het moment dat de onderbewindstelling werd uitgesproken, is de bewindvoerder niet bekend. Betrokkene woonde begeleid bij de RIBW. Inmiddels woont hij zelfstandig in een sociale huurwoning aan de [adres] te [woonplaats] . [persoon 3] van Stichting Budget heeft geconstateerd dat betrokkene niet rond kon komen met zijn leefgeld. Hij ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet en krijgt daarvan € 60,- leefgeld per week. Ook belt betrokkene regelmatig met het verzoek om al zijn spaargeld op te nemen zonder een gegronde reden daarvoor te geven. In 2019/2020 is gewerkt aan de zelfredzaamheid van betrokkene. De tweewekelijkse uitbetaling van zijn leefgeld is echter weer teruggedraaid naar weekgeld omdat hij te snel door zijn geld heen was. Nu heeft de bewindvoerder ongeveer twee keer per maand contact met betrokkene, meestal omdat hij extra geld nodig heeft. Hij krijgt met enige regelmaat
€ 100,- tot € 200,- per maand extra; dat wordt van zijn spaargeld uitgekeerd.
Betrokkene was betrokken bij ‘spoofing’, hij heeft zijn bankgegevens aan een derde verstrekt en de bank heeft de leefgeldrekening opgezegd. Ook is een telefoonabonnement bij Hollands Nieuwe afgesloten op naam van betrokkene maar daarbij is een ander e-mailadres dan dat van betrokkene opgegeven. Het is mogelijk dat iemand anders dat abonnement heeft afgesloten met de identiteitsgegevens van betrokkene. De bewindvoerder heeft zorgen over de weerbaarheid van betrokkene. Daarbij komt dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en het Nederlandse belasting- en toeslagensysteem niet begrijpt. Er is bij de bewindvoerder ook niemand bekend die hem daarbij zou kunnen helpen.
Zij acht betrokkene als gevolg van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand duurzaam niet in staat om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat betrokkene in 2016 door de kantonrechter onder bewind is gesteld. Volgens de bestreden beschikking was de grond hiervoor de geestelijke of lichamelijke toestand van betrokkene. Anders dan de betrokkene stelt, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat deze grond nog steeds aanwezig is. De kantonrechter heeft doorslaggevend geacht dat de afbouw van het bewind is mislukt en dat betrokkene over al zijn spaargeld wenst te beschikken en dat wil opmaken. Uit hetgeen de bewindvoerder naar voren heeft gebracht ter zitting in hoger beroep leidt het hof af dat betrokkene dit nog steeds wil, maar niet kan aangeven waarom hij het spaargeld nodig heeft. Daarnaast is ter zitting in hoger beroep naar voren gekomen dat betrokkene betrokken is geweest bij ‘spoofing’. De precieze rol van betrokkene is onduidelijk. Ook als juist is wat betrokkene heeft verklaard, namelijk dat hij iemand wilde helpen, acht het hof het zeer zorgelijk dat betrokkene zijn pincode en mobiele telefoon heeft afgegeven aan een ander.
Verder heeft betrokkene in 2019 zelf de hulpverlening van de RIBW stopgezet en, ondanks het advies daartoe van de bewindvoerder, zich in de tussentijd niet aangemeld bij een andere hulpverlenende instantie. Op de zitting in hoger beroep heeft hij erkend dat hij hulp nodig heeft met het regelen van zijn financiën, onder andere omdat hij niet goed weet hoe hij toeslagen moet aanvragen, niet online kan bankieren en de Nederlandse taal niet goed machtig is. Verder staat vast dat betrokkene tot op heden niet erin is geslaagd het zelfredzaamheidtraject van de bewindvoerder met succes te volgen waardoor hij noodgedwongen weer van tweewekelijks- naar weekgeld is gegaan. Gelet op het voorgaande acht het hof de noodzaak tot het bewind nog aanwezig. Het inleidend verzoek van betrokkene is terecht afgewezen en het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.C. Schenkeveld en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier, en is op 11 januari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.