Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
wijlen [appellante sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“Partijen komen ter beëindiging van hun geschil het volgende overeen:
[geïntimeerde] zal in de maand oktober 2019 met volle medewerking van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] op behoorlijke wijze uitvoering geven aan alle werkzaamheden genoemd in de dagvaarding van 15 april 2019 op bladzijde 7 onder 1.”
“Hierbij deel ik u mede dat ik de huurovereenkomst met betrekking tot de door u van mij gehuurde woonruimte aan de [adres] per heden opzeg (…) tegen de datum van 1 maart 2020. De reden voor deze opzegging is uw wangedrag. Dit met name gepleegd door de heer [appellant sub 1] . Dit de laatste tijd veelvuldig gepleegd ten opzichte van de aannemer en de door deze aannemer ingeschakelde derden, de “timmerlieden” die in de woning aan het werk waren. Hierdoor het nu te verrichte grootonderhoud niet van de grond is gekomen. De werkzaamheden zijn halverwege het werk hierdoor door hen definitief gestaakt. Ik meen dat u zich hiertoe niet heeft gedragen als van een goed huurder mocht worden verwacht. De maat is thans bij mij vol.(…) Graag ontvang ik binnen nu en twee weken (…) de reactie of u uiterlijk 1 maart 2020 de woning vrijwillig zult verlaten en ontruimd mij weer ter vrije beschikking stelt (…)”
“De voorzieningenrechter is van oordeel dat [geïntimeerde] met de verklaringen van de aannemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze de werkzaamheden als gevolg van het gedrag van [appellant sub 1] heeft gestaakt. Aan dat oordeel draagt bij dat [appellant sub 1] ter zitting op ieder onderdeel van de overeengekomen werkzaamheden dat wel was uitgevoerd, uitvoerig commentaar had, hij het werk omschreef als knoeizooi en de aannemers en zijn werknemers als knoeiers. Ter zitting is ook wel duidelijk geworden dat [appellant sub 1] zijn ongenoegen ook aan de aannemer en diens werknemers kenbaar heeft gemaakt.”
3.Beoordeling
grieven I en IIbestrijden [appellanten] het in de overwegingen 5.3 en 5.4 van het bestreden vonnis neergelegde oordeel van de kantonrechter dat zij in de nakoming van hun verplichtingen (kennelijk) op welke grondslag ook zijn tekortgeschoten. Zij voeren ter toelichting aan dat zij zich niet herkennen in het door de aannemer, diens medewerkers en [geïntimeerde] en haar partner, [B] , geschetste beeld. Zij hebben heel lang moeten aandringen op herstel van het achterstallig onderhoud aan de woning. Pas na een procedure [zie onder 2 (b)] zijn partijen overeengekomen dat onderhoud zou worden uitgevoerd. Het betrof omvangrijke werkzaamheden. De communicatie met de aannemer en [geïntimeerde] was zeer slecht, waardoor [appellanten] vaak niet wisten wanneer er werkzaamheden zouden worden uitgevoerd en dat zij bijvoorbeeld ruimte moesten vrijmaken. Volgens [appellanten] hadden zij – ondanks misverstanden hier en daar – goed contact met de medewerkers van de aannemer die bij hen werkzaam waren. [appellant sub 1] was inderdaad niet tevreden over hoe de werkzaamheden werden uitgevoerd en heeft daarover soms zijn ongenoegen geuit, maar niet op de wijze als verwoord in de verschillende verklaringen. [appellanten] verzoeken het hof twee medewerkers van de aannemer ter zake als getuigen te horen.
grief IVklaagt over de proceskostenveroordeling en
grief Vis een zogeheten veeggrief. Omdat het hof deze grieven niet kan beoordelen voordat een definitief oordeel over de grieven I en II is gegeven, zal het iedere beslissing met betrekking tot deze grieven aanhouden.