ECLI:NL:GHAMS:2022:686

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
200.300.646/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de vader wegens ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige zoon. De vader kampt met persoonlijke problematiek, wat heeft geleid tot een onveilige situatie voor de minderjarige. De minderjarige heeft ernstige gedragsproblemen ontwikkeld, die zijn oorsprong vinden in de conflicten tussen de ouders en de dreigende houding van de vader. Hulpverlening kon pas worden ingezet na het verkrijgen van vervangende toestemming van de kinderrechter, maar ondanks dringende adviezen heeft de vader zijn gedrag niet weten te veranderen. Het hof oordeelt dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de uitoefening van het gezag door de vader. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank of de bestreden beschikking te vernietigen, maar het hof wijst deze verzoeken af. De beslissing van de rechtbank om het gezag van de vader te beëindigen wordt bekrachtigd, met de mogelijkheid voor contactherstel in de toekomst indien de vader zijn gedrag weet te veranderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.300.646/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/313331/FARK 21-866
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 maart 2022 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.T. Laigsingh te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna: de moeder);
- de gecertificeerde instelling de Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 5 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 5 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 5 juli 2021.
2.2
De raad heeft op 22 december 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 29 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op 1 november 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 12 november 2021 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een e-mail van de GI van 9 december 2021;
- een brief van de GI van 27 december 2021;
- een e-mail van de moeder van 28 januari 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 2 februari 2022 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.4.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek kort en zakelijk weergegeven. Partijen hebben gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
De GI en de moeder zijn, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige] geboren, [in] 2009 te [geboorteplaats] .
3.2
De vader heeft [minderjarige] erkend en van 3 december 2010 tot de bestreden beschikking oefenden de ouders gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank (hierna: de kinderrechter) van 30 oktober 2018 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken en nadien steeds is verlengd.
3.4
Bij beschikking van 10 april 2019 heeft de kinderrechter vervangende toestemming verleend voor diagnostisch onderzoek en advies over de benodigde behandeling van [minderjarige] door de Bascule.
3.5
Bij beschikking van 5 november 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 8 november 2021. Bij beschikking van 10 augustus 2021 heeft dit hof deze beslissing van de kinderrechter bekrachtigd.
3.6
[minderjarige] woont bij zijn moeder en heeft sinds november 2018 geen contact meer met zijn vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd.
4.2
De vader verzoekt primair de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank. Subsidiair verzoekt hij de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Met zijn eerste grief klaagt de vader over de wijze van totstandkoming van de bestreden beschikking, in het bijzonder over het niet in acht nemen van de beginselen van hoor en wederhoor. Het hoger beroep dient echter mede ertoe eventuele omissies of misslagen die zich bij de rechtbank hebben voorgedaan, te herstellen. De vader heeft in hoger beroep de zaak in haar geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd. Hij is in de gelegenheid geweest zijn inhoudelijke bezwaren tegen het verzoek tot beëindiging van zijn gezag over [minderjarige] kenbaar te maken en is daarover ter zitting in hoger beroep gehoord. Anders dan de vader kennelijk meent, bestaat geen rechtsgrond die hem aanspraak geeft op een behandeling van de zaak in twee instanties. De eerste grief slaagt daarom niet en het hof wijst het primaire verzoek van de vader af.
5.2
Met zijn tweede grief stelt de vader de beëindiging van zijn gezag over [minderjarige] aan de orde. Op grond van artikel 1:266 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. In de jurisprudentie is inmiddels aanvaard dat, mede gelet op de in de parlementaire geschiedenis verwoorde verantwoordelijkheid van de overheid, beëindiging van het gezag op verzoek van de raad op grond van eerstgenoemde bepaling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het gezamenlijk gezag van ouders, of de uitvoering daarvan, zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor diens ontwikkeling. Indien daarbij de handelwijze van één van de ouders dermate belastend is voor het kind en in strijd met hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht dat daardoor voor het kind een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie ontstaat en daarin niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten, kan onder omstandigheden ook aan de tweede voorwaarde zijn voldaan.
5.3
De vader betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn gezag over [minderjarige] heeft beëindigd en voert daartoe het volgende aan. Het is onjuist dat hij geen toestemming en medewerking verleent aan enige medische behandeling van [minderjarige] . Hij heeft maar één keer geen toestemming gegeven, namelijk voor het gebruik van Ritalin, en wilde toen graag een second opinion. Hij wenst te allen tijde in het belang van [minderjarige] te handelen. Daarvoor wil hij wel eerst in gesprek met de hulpverleningsinstanties (de GI en de Raad). Het is echter nooit tot een deugdelijk gesprek gekomen. Hij heeft nooit de kans gehad om zijn opvoedvaardigheden te laten zien. De vader meent dat met een minder verstrekkende maatregel volstaan kan worden. Op dit moment is er geen omgang tussen de vader en [minderjarige] . De vader is bereid om elke hulp vanuit de GI of de Raad te accepteren indien dit de omgang en het contact met [minderjarige] kan bevorderen.
Tot slot heeft de vader verklaard dat hij door de politierechter is vrijgesproken ter zake van het incident in november 2020.
5.4
De raad betoogt, onder verwijzing naar het verzoekschrift en het raadsrapport van 5 februari 2021, dat het gezag van de vader over [minderjarige] terecht en op goede gronden is beëindigd. Bij [minderjarige] is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Hij kampt met gedragsproblemen, heeft ADHD en de hulp daarvoor kon maar met moeite op gang komen vanwege conflicten tussen de vader en de moeder enerzijds en de vader en de hulpverleners anderzijds. De vader heeft geen toestemming voor behandeling door de Bascule gegeven en er is twee keer vervangende toestemming aan de rechter gevraagd. Sinds de scheiding van de ouders in 2014 bestaan problemen en zorgen rondom de omgang tussen [minderjarige] en de vader, begeleide omgang is gestopt toen de vader niet aan de gestelde voorwaarden wilde meewerken en de vader is onverwacht en ongewenst thuis, in de buurt en op school op bezoek gekomen. [minderjarige] ervaart hierdoor spanning en onveiligheid. Zolang het de vader niet lukt om naar zichzelf te kijken, bestaan geen mogelijkheden voor omgang, laat staan dat hij verantwoordelijk kan zijn voor de opvoeding en verzorging van [minderjarige] , zoals hoort bij het gezag. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder het gezag over hem alleen uitoefent. Dat voorkomt verdere confrontaties tussen de ouders en zorgt bij de hulpverlening voor duidelijkheid. Ook kan hiermee worden voorkomen dat de band tussen de vader en [minderjarige] nog verder beschadigd raakt, aldus de raad.
5.5
[minderjarige] heeft in het gesprek met de voorzitter aangegeven dat hij zich dagelijks onveilig voelt en over zijn schouder blijft kijken of zijn vader in de buurt is. Met name de boosheid en de manier waarop zijn vader tegen hem praat, maken hem angstig. Het incident in november 2020 was voor hem ‘de druppel’. Voorlopig wil hij geen contact meer met zijn vader, aldus [minderjarige] .
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige] is opgegroeid in een complexe gezinssituatie. Hij is getuige geweest van conflicten tussen zijn ouders en van agressief gedrag van zijn vader naar zijn moeder en naar hulpverlenende instanties. De vader kampt met persoonlijke problematiek en gedraagt zich agressief wanneer hij de controle over zijn emoties verliest. Het onvoorspelbare gedrag van de vader zorgt bij [minderjarige] voor angst, spanningen en onrust, hetgeen zich onder meer uit in gedragsproblematiek.
In zijn eerste jaren op school worden zorgen geuit over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . Hij heeft moeite met regels, een wisselende taak-werkhouding, een lage concentratie, speelt graag de baas en heeft weinig vriendjes. De communicatie met de ouders loopt volgens de school dan moeizaam. Op advies van schoolmaatschappelijk werk wordt de toppertraining bij KRAM/Virenze ingezet. Een korte periode van vooruitgang volgt, maar al snel valt [minderjarige] terug in zijn oude gedrag. Geconcludeerd wordt dat de aanwezige omgevingsfactoren bij [minderjarige] een langdurige gedragsverandering niet mogelijk maken. Na diverse incidenten op school wordt besloten dat [minderjarige] gesprekken zal hebben met de intern begeleider van school. In deze gesprekken vertelt [minderjarige] over de problemen tussen zijn ouders en over zijn problematische verhouding met zijn vader. Hij geeft aan regelmatig conflicten te hebben met zijn vader, waarbij zijn vader scheldt en met spullen gooit of kapot maakt. Daarop wordt besloten [minderjarige] te verwijzen naar het jeugdteam. Een SOVA-training wordt ingezet om [minderjarige] handvatten te geven bij de wijze waarop hij met emoties kan omgaan. Ook nu blijkt het niet mogelijk blijvende resultaten te boeken als gevolg van de onrustige thuissituatie en omgevingsfactoren van [minderjarige] . Nadat het jeugdteam zorgen uit over de emotionele veiligheid van [minderjarige] , wordt hij in het najaar van 2018 aangemeld bij de beschermingstafel. Daar wordt geconcludeerd dat de ouders moeizaam tot helemaal niet met elkaar in gesprek kunnen, het regelmatig op heftige conflicten uitloopt en de vader zeer dreigende taal uit richting de moeder. Ook gezamenlijke gesprekken met de school en de hulpverleningsinstanties verlopen op een dergelijke wijze. Vanwege de zorgen over de escalaties tussen de ouders onderling, de escalaties tussen de vader en [minderjarige] en de conflicten van [minderjarige] op school waarbij hij schreeuwt, scheldt, duwt en slaat, wordt besloten dat het jeugdteam de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] zal monitoren en ambulante spoedhulp (ASH) zal starten. ASH heeft eveneens zorgen over de veiligheid van [minderjarige] en adviseert begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] . De vader is het hier niet mee eens. Tijdens een tussenevaluatie verliest hij de controle en gaat hij een discussie aan met [minderjarige] . Wanneer hulpverleners ingrijpen en [minderjarige] huilend uit de ruimte halen, uit de vader dreigementen aan het adres van de hulpverleners. Hierop wordt [minderjarige] op 30 oktober 2018 onder toezicht van de GI gesteld.
Vanaf het moment dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling bij [minderjarige] betrokken is, blijkt dat de vader zich niet kan houden aan de veiligheidsafspraken. Als tweemaal de begeleide omgang voortijdig moet worden beëindigd vanwege grensoverschrijdend gedrag van de vader naar [minderjarige] toe, besluit de GI in november 2018 om de omgang tussen hen stop te zetten. De GI laat daarbij aan de vader weten dat pas weer aan contactherstel kan worden gewerkt als hij aan de slag gaat met zijn persoonlijke problematiek en hij met goed gevolg de emotieregulatietherapie afrondt. De vader geeft hier geen gehoor aan en verschijnt in september 2019, maart 2020 en augustus 2020 meerdere malen onaangekondigd bij de school van [minderjarige] en in december 2019 en mei/juni 2020 meerdere malen bij hem in de buurt.
Vanwege de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en de toenemende gedragsproblemen die hij laat zien, wil de GI specialistische jeugdhulpverlening vanuit de Bascule inzetten. De vader verbindt echter aan zijn toestemming voor diagnostisch onderzoek de voorwaarde dat de omgang met [minderjarige] wordt hervat. De GI besluit daarop de kinderrechter om vervangende toestemming te verzoeken, die bij beschikking van 10 april 2019 is verleend. Uit het onderzoek van de Bascule blijkt dat [minderjarige] een laag zelfbeeld heeft en dat bij hem sprake is van een ADHD gecombineerd beeld, waarbij hij zowel druk als impulsief gedrag vertoont en moeite heeft met het vasthouden van aandacht. Daarnaast is hij angstig, onrustig en regelmatig alert, wat versterkt wordt door de gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt. Ook worden kenmerken van PTSS en ASS gezien en kan de diagnose ongespecificeerde psychotrauma- of stress gerelateerde stoornis worden gesteld. De Bascule adviseert de inzet van een training, zoals COMET, om het zelfbeeld van [minderjarige] te verbeteren, de TOM-training om te leren hoe hij op een goede en fijne manier met andere kinderen om kan gaan en op termijn behandeling voor ADHD.
In maart 2020 adviseert het P.O. Adviesteam van de Bascule/PI Research (onderwijs) [minderjarige] over te plaatsen naar bijzonder onderwijs. De vader is niet akkoord met dit advies en heeft klachten over de gevolgde procedures.
Nadat de vader ook geen toestemming geeft voor de behandeling van [minderjarige] door de Bascule, verleent de kinderrechter in juni 2020 op verzoek van de GI opnieuw vervangende toestemming. In deze periode wordt de vader ook weer vaker in de buurt van [minderjarige] gesignaleerd. Zowel de school als zijn moeder constateren dat [minderjarige] meer alert, gespannen en angstig is. In juli 2020 start de Bascule met het behandeltraject van [minderjarige] en in augustus 2020 start [minderjarige] op zijn nieuwe school. Nadat de vader diverse keren op deze school verschijnt, durft [minderjarige] niet meer naar school te fietsen en moet hij met de auto worden gebracht.
Op 26 november 2020 vindt een incident tussen de ouders plaats in de woning van de moeder, waarbij de moeder zich door de vader ernstig bedreigd heeft gevoeld. De vader is door de politie aangehouden en de officier van justitie heeft de vader op 30 november 2020 een contact- en locatieverbod voor de woning van de moeder en [minderjarige] en de school van [minderjarige] opgelegd. [minderjarige] heeft na dit incident aan de GI laten weten zijn vader niet meer te willen zien.
5.7
Het hof constateert op basis van het voorgaande dat [minderjarige] al jarenlang gebukt gaat onder de conflictueuze verstandhouding tussen zijn ouders en zijn eigen conflictueuze verstandhouding met zijn vader. De daaruit voortvloeiende spanningen hebben zich bij hem onder meer geopenbaard in aanhoudende (en toenemende) gedragsproblematiek, waarop de hulpverlening tot voor kort nauwelijks grip kreeg omdat de omgevingsfactoren van [minderjarige] niet verbeterden. De GI heeft in 2018 de omgang van de vader met [minderjarige] opgeschort en daarbij de vader het advies gegeven hulp te zoeken voor zijn persoonlijke problematiek. Aan dit advies heeft de vader tot op heden geen gehoor gegeven. Desgevraagd heeft de vader ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij geen hulp heeft gezocht, omdat hij het onjuist acht dat een niet SKJ-geregistreerde gezinsmanager een oordeel velt over zijn persoonlijkheid. Een gezinsmanager is geen deskundige op dat gebied. Pas als een deskundige tot een dergelijke diagnose komt en hem kan overtuigen dat hulpverlening noodzakelijk is, is hij daarvoor beschikbaar, eerder niet. Hem mankeert namelijk niets. Hij is alleen ontzettend verdrietig en telt iedere dag dat hij geen omgang met [minderjarige] heeft gehad. Hij heeft geen vertrouwen meer in instanties, zoals de GI of de raad, aldus de vader.
Het hof heeft oog voor het verdriet van de vader, maar constateert ook dat de manier waarop de vader uiting geeft aan zijn verdriet, bij anderen gevoelens van angst en onveiligheid oproept. Uit voorgaande rechtsoverweging 5.6 blijkt dat niet alleen [minderjarige] en de moeder dat zo ervaren, maar dat ook de betrokken hulpverleningsinstanties, de scholen van [minderjarige] , de GI en de raad melding maken van de dreigende houding van de vader. De gevoelens van onveiligheid zijn tot op heden onverminderd aanwezig bij [minderjarige] . Dat komt ook doordat de vader ondanks het dringende advies van de GI om [minderjarige] niet onverwachts op te zoeken, dit telkens weer doet. In het gesprek met de voorzitter heeft [minderjarige] daarover aangegeven dat hij nog elke dag over zijn schouder kijkt. Ook bij de moeder roepen deze onverwachte bezoeken spanningen op, nu in het verleden is gebleken dat gesprekken tussen de ouders (ernstig) kunnen escaleren. Een constructieve communicatie die voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag noodzakelijk is, is tussen hen al jarenlang niet meer mogelijk. Dit heeft eveneens zijn weerslag op [minderjarige] .
De houding en het gedrag van de vader hebben daarnaast een vertragende invloed gehad op de inzet van hulpverlening aan [minderjarige] . Hiermee laat de vader zien dat hij niet in staat is vanuit het belang van [minderjarige] te denken. Tot twee keer toe is het nodig geweest de kinderrechter om vervangende toestemming te verzoeken. Ondanks alle (dringende) adviezen lukt het de vader niet om – in het belang van [minderjarige] – zijn gedrag te veranderen. Het hof is dan ook van oordeel dat [minderjarige] mede door de uitoefening van het gezag door de vader ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De vader ziet niet in wat zijn aandeel is in het ontstaan en voortduren van de onveiligheidsgevoelens van [minderjarige] , zodat niet valt te verwachten dat de vader binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen. Daarmee is aan de voorwaarden voor gezagsbeëindiging voldaan en is deze nodig. De bestreden beschikking zal daarom worden bekrachtigd.
5.8
Ten overvloede overweegt het hof dat deze beslissing niet in de weg hoeft te staan aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Als de vader hulp zoekt voor zichzelf en leert zijn gedrag zo te veranderen dat dit niet langer spanningen bij [minderjarige] en zijn begeleiders oproept, ontstaat daarvoor wellicht meer ruimte dan nu bij [minderjarige] het geval is.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 8 maart 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.