ECLI:NL:GHAMS:2022:679

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
23-001347-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een tenlastelegging van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte, dat onbeperkt was ingesteld, voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de vrijspraak in eerste aanleg. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 februari 2020, waarbij de verdachte de aangever, [slachtoffer], zou hebben bedreigd met de woorden "ik ga je poppen" en "ik ga je schieten". Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en de aangever in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte zich op die datum heeft gericht tot de aangever met bedreigende bewoordingen, wat bij de aangever redelijke vrees voor zijn leven heeft opgewekt. Het hof heeft echter niet wettig en overtuigend bewezen geacht dat de verdachte een voorwerp gelijkend op een vuurwapen heeft getoond. De verdachte is op basis van een Pro Justitia rapport, dat een paranoïde psychotisch toestandsbeeld bij de verdachte vaststelde, niet strafbaar verklaard. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de bedreiging leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor het bewezenverklaarde niet aan hem kan worden toegerekend. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging en er is geen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, omdat er geen veroordeling was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001347-20
datum uitspraak: 3 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-049195-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2021 en 17 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep onder 2 gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 24 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je poppen" en/of "ik ga je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp te tonen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, wegens een gebrek aan bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet overeenkomen wat betreft de door de verdachte gebruikte bewoordingen. Noch uit de verklaringen van deze getuigen, noch uit de in het dossier beschreven camerabeelden blijkt voorts dat de verdachte een (nep)wapen heeft getoond. Tot slot is geen sprake van een bedreiging die van een dusdanige aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze de redelijke vrees kon opwekken dat de verdachte de daad bij het woord zou voegen, omdat de aangever, na de vermeende bedreiging, de pizzeria uit is gelopen en achter de verdachte aan is gegaan.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de aangifte, de twee getuigenverklaringen en de camerabeelden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat deze het leven zou verliezen.
De aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte op 24 februari 2020 voor het raam van de pizzeria van die [slachtoffer] stond, hem aankeek, en tegen hem zei: ‘Kom nu dan! Ik ga je poppen.’ De aangever heeft verder verklaard dat hij zich op dat moment bedreigd voelde en dat hij vreesde voor zijn leven en dat van zijn collega’s. De getuige [getuige 1] , die op 24 februari 2020 aan het werk was in de pizzeria, heeft verklaard dat hij de verdachte hoorde zeggen: ‘Kom naar buiten, dan ga ik je schieten.’ De getuige [getuige 2] , die eveneens aanwezig was in de pizzeria, heeft verklaard dat hij de verdachte, toen deze in gesprek was met de aangever, hoorde zeggen: ‘Ik ga jullie doodschieten.’
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte zich op 24 februari 2020 heeft gericht tot de aangever met bewoordingen waarvan de kennelijke strekking is gelegen in het neerschieten – en daarmee het doden – van de aangever. Dergelijke uitingen zijn van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat daardoor in het algemeen de redelijke vrees kan zijn opgewekt dat de verdachte zijn bedreigingen zou uitvoeren. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat hij daadwerkelijk vreesde voor zijn leven. Het hof is dan ook van oordeel dat het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dat de aangever nadien naar de voordeur van de pizzeria is gelopen en tegen de verdachte heeft geroepen dat hij de politie ging bellen, maakt dit niet anders.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een voorwerp gelijkend op een vuurwapen heeft getoond aan de aangever. Een dergelijk voorwerp is niet te zien op de camerabeelden en ook de getuigen hebben een dergelijk voorwerp niet bij de verdachte gezien. De verdachte zal van dat onderdeel worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 februari 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “ik ga je poppen” en/of “ik ga je schieten”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het feit in het geheel niet aan hem kan worden toegerekend.
De advocaat-generaal heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Zij heeft gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Om te bepalen of en zo ja, in welke mate, het bewezenverklaarde aan de verdachte is toe te rekenen heeft het hof acht geslagen op het rapport Pro Justitia van 30 oktober 2020 opgemaakt door psychiater [naam] in een andere strafzaak betreffende de verdachte. In die strafzaak werd de verdachte verdacht van (poging tot zware) mishandeling op 29 juli 2020 van [slachtoffer] , die ook in de onderhavige zaak de aangever is. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte van 1 februari 2022 blijkt dat hij inmiddels (onherroepelijk) is ontslagen van alle rechtsvervolging in die andere strafzaak.
Psychiater [naam] heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake was van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld met wanen met daarbij een lichte verstandelijke beperking; bij de verdachte was sprake van een paranoïde waanstoornis, achtervolgingstype, rondom de aangever. De psychiater heeft, zakelijk weergegeven, onder meer gerelateerd dat de verdachte vanaf 2019 veelvuldig bij de politie in beeld is gekomen, waarbij hij meldingen deed dat hij gedrogeerd en bedwelmd was door de eigenaar van de pizzeria (het hof begrijpt: de aangever) die gelegen is aan de [plek]. De aangever zou het op de verdachte voorzien hebben. De psychiater heeft geconcludeerd dat voornoemde psychotische stoornis, ten tijde van het ten laste gelegde (in die zaak, dus op 29 juli 2020) het denken en het gevoel van de verdachte sterk heeft beïnvloed en dat de verdachte heeft gehandeld vanuit de paranoïde waan. Daarom werd geadviseerd om het in die zaak tenlastegelegde, indien bewezen, niet aan de verdachte toe te rekenen.
De verdachte heeft in de onderhavige zaak bij zijn verhoor door de politie op 24 februari 2020 onder meer verklaard dat de aangever hem had getaserd, en hem daarna met een doek met chloroform had bedwelmd en pilletjes in zijn mond had gegooid. Hij heeft verklaard dat hij diezelfde dag naar de aangever is gegaan om onder meer te vragen: ‘Wat wil je me blind maken met die lap?’ De aangifte van [slachtoffer] stemt in zoverre overeen met dit verhaal van de verdachte, dat [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte op 24 februari 2020 ook tegen hem heeft geroepen: ‘Kijk wat je met mijn ogen hebt gedaan. Wil jij mij blind maken ofzo?’
Op basis van bovengenoemd Pro Justitia rapport van 30 oktober 2020 stelt het hof vast dat de verdachte op 29 juli 2020 te kampen had met een specifieke – op de aangever georiënteerde – paranoïde waanstoornis, waarbij hij onder meer meende dat de aangever hem bedreigde en bedwelmde. De wanen bepaalden het gedrag van de verdachte ten aanzien van de aangever dusdanig dat werd geadviseerd hem het in die zaak ten laste gelegde feit niet toe te rekenen. Het hof stelt vast dat de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde bedreiging ongeveer vijf maanden eerder heeft plaatsgevonden dan het feit waarop het rapport van 30 oktober 2020 betrekking heeft. Het rapport bevat – gelet op hetgeen wordt vermeld over meldingen van de verdachte bij de politie – aanwijzingen dat het met deze wanen samenhangend gedrag van de verdachte zich reeds in maart 2019 had gemanifesteerd, terwijl het rapport geen reden geeft te veronderstellen dat de betreffende paranoïde wanen zich eerst na 24 februari 2020 hebben ontwikkeld. Voornoemde feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in de onderhavige zaak, wijzen er bovendien sterk op dat de verdachte op 24 februari 2020 eveneens onder invloed verkeerde van dezelfde paranoïde waanstoornis met betrekking tot de aangever.
Het hof is – in het licht van het voorgaande – van oordeel dat ten tijde van de bewezenverklaarde bedreiging sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte, te weten een paranoïde waanstoornis, en dat deze stoornis het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft veroorzaakt. Het hof zal het bewezenverklaarde feit daarom in het geheel niet aan de verdachte toerekenen, gelet op het advies van de psychiater ten aanzien van de mate van toerekening van het feit aan de verdachte in de andere zaak. De verdachte is daarom ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Overweging met betrekking tot de vrijheidsbeperkende maatregel

Het hof heeft onder ogen gezien of het mogelijk is aan de verdachte een contactverbod met de aangever en een locatieverbod op te leggen, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Artikel 38v Sr maakt oplegging van deze maatregel echter alleen mogelijk bij een veroordeling voor een strafbaar feit, dan wel indien met toepassing van artikel 9a Sr geen straf of maatregel wordt opgelegd. Volgens de wetsgeschiedenis is er voor een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht geen grondslag indien niet kan worden vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan een strafbaar feit (zie Memorie van Toelichting, Kamerstukken 2010-2011, 32551, nr. 3). Nu het feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend en hij dientengevolge zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, is hij niet schuldig aan het bewezenverklaarde en is van een veroordeling als bedoeld in artikel 38v Sr geen sprake.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. C.N. Dalebout en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 maart 2022.
=========================================================================
[…]