ECLI:NL:GHAMS:2022:658

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
23-002965-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontucht met minderjarigen door verzorger

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1970, was aangeklaagd voor ontucht met twee minderjarige meisjes, die onder zijn zorg vielen. De feiten vonden plaats tussen 1 mei 2016 en 31 augustus 2016 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte meermalen ontuchtige handelingen met de minderjarige [benadeelde 1], die op het moment van de feiten 14 jaar oud was, en met [benadeelde 2], die 16 jaar oud was. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar waren en dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op. De rechtbank had eerder ook al een gevangenisstraf opgelegd, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie. De verdachte had zich gedurende een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van de minderjarige meisjes, die in een kwetsbare positie verkeerden. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, die blijvende psychische schade ondervonden van het misbruik. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [benadeelde 1] voor €10.000 en [benadeelde 2] voor €2.500, ter compensatie van immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002965-20
datum uitspraak: 2 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-237797-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal met [benadeelde 1], geboren op [geboortedag 2] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, zijnde die [benadeelde 1] een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1], immers heeft verdachte (telkens) zijn penis in de vagina en/of anus van die [benadeelde 1] geduwd en/of gebracht;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige en/of zijn minderjarig nichtje, te weten [benadeelde 2], geboren op [geboortedag 3] 1999, die zich in een kwetsbare positie bevond, door (telkens)
  • in haar borsten te knijpen, in elk geval haar borsten aan te raken en/of te betasten en/of
  • om haar schaamhaar en/of haar bebloede maandverband te vragen en/of
  • binnen te komen en/of toe te kijken, terwijl zij in bad zat en/of onder de douche stond en/of
  • te vragen of zij van orale seks houdt en/of
  • haar onderbroek en/of legging omlaag te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft de feiten ook ter zitting bij het hof ontkend. Het hof acht de feiten echter wettig en overtuigend bewezen en twijfelt, anders dan de verdachte, niet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters, nu deze verklaringen consistent en gedetailleerd zijn en zowel in elkaars verklaringen als in andere tot het bewijs te bezigen bewijsmiddelen bevestiging vinden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 augustus 2016 te Amsterdam, meermalen met [benadeelde 1], geboren op [geboortedag 2] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, zijnde die [benadeelde 1] een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1], immers heeft verdachte (telkens) zijn penis in de vagina en/of anus van die [benadeelde 1] geduwd en/of gebracht.
2.
hij in de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 augustus 2016 te Amsterdam, meermalen ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [benadeelde 2], geboren op [geboortedag 3] 1999, die zich in een kwetsbare positie bevond, door
  • in haar borsten te knijpen en
  • om haar schaamhaar en haar bebloede maandverband te vragen en
  • binnen te komen en toe te kijken, terwijl zij in bad zat of onder de douche stond en
  • haar onderbroek en/of legging omlaag te trekken.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een persoon bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft ter terechtzitting onder verwijzing naar jurisprudentie verzocht om geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan 20 maanden, eventueel deels in voorwaardelijke vorm.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van 4 maanden schuldig gemaakt aan het seksueel misbruik van de toentertijd minderjarige [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Hij heeft [benadeelde 1] betast en meerdere malen vaginaal en eenmaal (tot bloedens toe) anaal gepenetreerd. In het geval van [benadeelde 2] heeft de verdachte verschillende ontuchtelijke handelingen gepleegd door onder andere in haar borsten te knijpen, om haar schaamhaar/bebloede maandband te vragen en toe te kijken terwijl zij in bad zat of onder de douche stond. Beide zussen behoorden in die periode tot zijn gezin en vielen onder zijn zorg en verantwoordelijkheid, aangezien hij hen een goede toekomst in Nederland heeft voorgespiegeld en ze in overleg met hun moeder daartoe naar Nederland heeft gehaald. Daarnaast was er sprake van een sterke afhankelijkheidsrelatie omdat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in een voor hen onbekend land woonden waar zij niemand kenden, geen eigen geld hadden en geen eten kregen wanneer zij niet deden wat verdachte van hen wilde. Met zijn handelen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Hij heeft het vertrouwen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in zeer ernstige mate beschaamd en hij heeft voor hen een zeer onveilige thuissituatie gecreëerd. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de belangen, de gevoelens en het welzijn van de meisjes en heeft uitsluiteind gehandeld ter bevrediging van zijn eigen (lust)gevoelens. Zelfs ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van seksuele delicten, zeker in het geval van minderjarige kinderen, daarvan blijvend dan wel langdurig de nadelige lichamelijke en psychische gevolgen kunnen ondervinden. Het behoeft in onderhavig geval geen betoog dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door het toedoen van de verdachte zijn beschadigd. In hun aangiften en in de onderbouwing van hun schadevergoeding hebben zij aangegeven dat zij jaren na het seksueel misbruik nog steeds de nadelige gevolgen van het misbruik ondervinden. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Het hof is, gelet op de aard en de ernst van de feiten, bezien in het licht van de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, van oordeel dat enkel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat gelet op de aard en de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een lagere dan wel een deels voorwaardelijke straf zoals door de raadsman bepleit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om te beslissen overeenkomstig de rechtbank.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat op grond van de aard en de ernst van de normschending, alsmede door de gevolgen die door de benadeelde partij concreet zijn ondervonden, voldoende is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoel in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek – heeft geleden. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omvang en de frequentie van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het hof is van oordeel dat evident sprake is van een zeer ernstige schending van de lichamelijke en geestelijk integriteit van het toentertijd 14 jarige slachtoffer. Tevens merkt het hof op dat algemeen bekend is dat personen die op jonge leeftijd te maken krijgen met seksueel misbruik daarvan langdurig dan wel blijvend psychisch leed (kunnen) ondervinden. Het hof acht, alles afwegende, het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar en stelt de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 10.000,00.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 2)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om te beslissen overeenkomstig de rechtbank.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat op grond van de aard en de ernst van de normschending, alsmede door de gevolgen die door de benadeelde partij concreet zijn ondervonden, voldoende is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoel in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek – heeft geleden. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omvang en de frequentie van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het hof is van oordeel dat evident sprake is van een zeer ernstige schending van de lichamelijke en geestelijk integriteit van het toentertijd 16 jarige slachtoffer. Tevens merkt het hof op dat het algemeen bekend is dat personen die op jonge leeftijd te maken krijgen met seksueel misbruik daarvan langdurig dan wel blijvend psychisch leed (kunnen) ondervinden. Het hof acht, alles afwegende, het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar en stelt de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 2.500,00.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 245, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 augustus 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 augustus 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. N.A. Schimmel en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 maart 2022.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]