ECLI:NL:GHAMS:2022:657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
23-002996-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak en veroordeling voor poging tot diefstal met geweld in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot diefstal met geweld en in vereniging, gepleegd op 12 augustus 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van goederen van een ander met geweld, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte handelde. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte verweer gevoerd tegen de betrouwbaarheid van de enkelvoudige fotoconfrontatie die door de politie was uitgevoerd. Het hof heeft geoordeeld dat er geen rechtsregel in de weg staat om een enkelvoudige fotoconfrontatie uit te voeren en dat de herkenning als bewijsmiddel kan worden gebruikt, mits er de nodige terughoudendheid wordt betracht. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de bedoeling had om een tweede slachtoffer te beroven. Het hof heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, namelijk de poging tot diefstal met geweld tegen het eerste slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002996-20
datum uitspraak: 2 maart 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-207797-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 12 augustus 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn/hun gading (waaronder een scooter en/of fiets), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren:
  • die [benadeelde 1] in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) de keel heeft/hebben dichtgeknepen en/of
  • die [benadeelde 2] (met kracht) bij de arm heeft/hebben gegrepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 12 augustus 2020 te Hoorn openlijk, te weten, aan de Keern, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) persoon, te weten [benadeelde 1] door die [benadeelde 1] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of stompen en/of (vervolgens) de keel dicht te knijpen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar pleitaantekeningen – ter terechtzitting in hoger beroep een verweer gevoerd ten aanzien van de door de politie verrichte enkelvoudige fotoconfrontatie. Zij heeft – kort gezegd – primair bepleit dat de resultaten van de enkelvoudige fotoconfrontatie onvoldoende betrouwbaar zijn wegens strijd met een eerlijk proces en van het bewijs te worden uitgesloten vanwege de verzuimde vormvoorschriften. Er is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Immers, niet gekozen had mogen worden voor de enkelvoudige fotoconfrontatie. Subsidiair heeft zij verzocht om het bewijs verkregen uit de fotoconfrontatie uit te sluiten vanwege het onbetrouwbare karakter hiervan. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat behoedzaam met de resultaten van de enkelvoudige fotoconfrontatie dient te worden omgegaan en verzoekt zij om tot strafvermindering over te gaan.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de politie op 12 augustus 2020 omstreeks 22:40 uur een melding kreeg dat twee personen hebben getracht om [benadeelde 1] met geweld te beroven toen hij op zijn scooter in een fietstunnel op het Keern te Hoorn reed. Kort daarna, om 22:47 uur, kreeg de politie een soortgelijke melding, te weten dat [benadeelde 2] op zijn fiets in de buurt van het eerdere incident onder een viaduct twee mannen op hem af zag komen en dat één van hen hem bij zijn arm vastpakte. Hij wist los te komen en is weggefietst. Zowel [benadeelde 2] als getuige [getuige] verklaarden dat één van de twee mannen een ontbloot bovenlichaam had. Naar aanleiding van voornoemde incidenten en het verkregen signalement van de daders reed verbalisant [verbalisant 1] omstreeks 22:55 uur onder het fietstunneltje (onder de N307) gelegen aan het Keern te Hoorn en zag daar twee mannen lopen, waarvan één met een ontbloot bovenlichaam. Deze twee mannen, naar later bleek de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte], werden staande gehouden. Verbalisant [verbalisant 2], die ter plaatse was bij het eerste incident, kwam ter ondersteuning ter plaatse bij verbalisant [verbalisant 1] en deelde vervolgens mede dat de omschrijving van [benadeelde 1] niet volledig overeenkwam met de staande gehouden personen. Aangezien er onduidelijkheid bestond over het signalement van de daders heeft verbalisant [verbalisant 2] een foto gemaakt van de beide verdachten en is teruggereden naar [benadeelde 1], die na het zien van de foto’s bevestigde dat dit de mannen waren die getracht hadden hem te beroven. Hierop zijn de verdachte en zijn medeverdachte aanhouden. Daarnaast heeft getuige [getuige] verklaard dat hij het tweede incident zag gebeuren en dat hij, evenals [benadeelde 2], de daders goed in de gaten heeft kunnen houden. Hij zag dat de politie rond 22:59 uur arriveerde en onder het fietstunneltje deze personen aanhield.
Het hof overweegt dat geen rechtsregel eraan in de weg staat om, in het kader van de vaststelling of een op basis van door getuigen omschreven signalementen staande gehouden persoon als verdachte van een misdrijf kan worden aangehouden, een enkelvoudige fotoconfrontatie uit te voeren en de herkenning als bewijsmiddel te gebruiken. Vanzelfsprekend dient hierbij de nodige terughoudendheid te worden betracht.
Onrechtmatigheid van bewijsgaring met betrekking tot verklaringen van personen inhoudende herkenning van een verdachte als betrokken bij een strafbaar feit kan zich voordoen indien de gang van zaken bij een confrontatie onverenigbaar is met een eerlijke procesvoering. Hiervan kan sprake zijn indien de bij die confrontatie gevolgde werkwijze strekt tot beïnvloeding van die personen met het oog op de door hen af te leggen verklaring. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is. Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen.

Partiële vrijspraak

Het hof is van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vastgesteld kan worden dat de verdachte en zijn medeverdachte de bedoeling hadden om [benadeelde 2] te beroven zoals is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 augustus 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn gading, dat/die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [benadeelde 1], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen [benadeelde 1], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, die [benadeelde 1] in het gezicht heeft geslagen en de keel heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder het primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot straatroof. De verdachten zijn in een fietstunnel op het slachtoffer – die op een scooter reed – afgerend en riepen “money, money” naar hem. Zij hebben het slachtoffer geslagen. Vervolgens is de verdachte achterop de scooter gesprongen en heeft de keel van het slachtoffer dichtgeknepen. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het 17-jarige slachtoffer. De verdachte heeft blijk gegeven enkel oog te hebben voor zijn eigen gewin en heeft zich daarbij niet bekommerd over de gevolgen voor het slachtoffer. Een dergelijk feit is zeer bedreigend, zeker voor een jong slachtoffer, en kan langdurig (psychische) gevolgen veroorzaken. Daarnaast veroorzaken feiten als het onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het hof acht dit bijzonder kwalijk.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken. Gelet daarop en gelet op de ernst van het feit is naar het oordeel van het hof enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur gerechtvaardigd. De op te leggen straf is lager dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat het hof, anders dan de advocaat-generaal, tot een partiële vrijspraak komt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.409,82, bestaande uit € 659,82 aan materiële kosten en € 750,00 aan immateriële kosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om te beslissen overeenkomstig de rechtbank.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht om de vordering primair niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat bij een eventuele bewezenverklaring zij zich ten aanzien van de materiële schade refereert aan het oordeel van het hof en ten aanzien van de immateriële schade verzoekt om de kosten te matigen tot € 650,00 conform de uitspraak die door de benadeelde partij is bijgevoegd.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Daarnaast is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu hij lichamelijk letsel heeft bekomen. De benadeelde partij had een zware hersenschudding, een afgebroken voortand, kapotte lippen, een blauwe nek en opgezette rode ogen, had een paar weken last gehad van zijn verwondingen en kon door de pijn in zijn mond in de eerste week na het voorval enkel vloeibaar voedsel eten. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 750,00. Hierbij heeft het hof gelet op de vordering van de benadeelde partij, de toelichting die hiervoor is gegeven in het schade-onderbouwingsformulier en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 550,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder het primaire tenlastegelegde handelen ten aanzien van [benadeelde 2] waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.409,82 (duizend vierhonderdnegen euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 659,82 (zeshonderdnegenenvijftig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.409,82 (duizend vierhonderdnegen euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 659,82 (zeshonderdnegenenvijftig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 augustus 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. N.A. Schimmel en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 maart 2022.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]