Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2] ,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Beoordeling
“(…) Voorts brengen [appellant sub 1] c.s. terecht naar voren dat de latere verkoop tot een hogere verkoopopbrengst van de woning heeft geleid.(…)”). Verder geldt dat bij voorbaat niet is te voorzien op welk moment de hoogste verkoopopbrengst kan worden gerealiseerd. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben verder betoogd dat de restschuld automatisch onderdeel is geworden van de schade als gevolg van de zorgplichtschending door ELQ. Voor zover zij daarmee betogen dat de vordering ter zake van de restschuld ten tijde van de verrekening niet meer bestond, gaat dat betoog niet op. De veroordeling tot schadevergoeding in het arrest van 15 december 2020 betrof de vergoeding van rente over het te veel geleende bedrag en van verhuiskosten; de restschuld viel daar niet onder. Dat blijkt eens te meer uit rov. 3.17 van dat arrest. Het hof heeft daar overwogen dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] geen kwijtschelding van de restschuld hebben gevorderd en dat het hof aan hun stelling ter zake daarvan voorbij gaat. Van die overwegingen dient het hof uit te gaan in dit kort geding.
5.Beslissing
€ 1.114 voor salaris;