V. voorwaardelijk, voor zover de koopovereenkomst niet is ontbonden en Amrâth de appartementen noch heeft geleverd krachtens een stenentransactie noch krachtens een aandelentransactie, SPF c.s. te veroordelen tot medewerking aan de aandelentransactie,
een en ander met veroordeling van SPF c.s. in de proceskosten.
3.1.4Amrâth c.s. stellen met hun grieven 2 tot en met 11, in combinatie met de inleiding op hun grieven, opnieuw aan de orde dat zij de overeenkomsten terecht hebben ontbonden. Deze grieven zullen hierna gezamenlijk worden besproken.
3.1.5Tussen partijen staat vast dat de appartementen naar aanleiding van het vonnis aan SPF c.s. zijn geleverd. Dit is, na overleg tussen partijen, op 30 november 2020 gebeurd in de vorm van een aandelentransactie. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder Amrâth c.s. in hoger beroep hun vorderingen onder IV en V hebben ingesteld. Het hof komt dan ook niet toe aan de beoordeling van deze vorderingen.
3.1.6Amrâth c.s. voeren met grief 12 aan dat de rechtbank een vordering heeft toegewezen die niet was ingesteld. Hun grieven 13 en 15 zijn gericht tegen toewijzing van de vorderingen van SPF c.s. onder b en c, strekkende tot levering van de appartementen (ook wel: de stenentransactie), en de afwijzing van hun vordering onder ii strekkende tot medewerking aan de aandelentransactie. Met grief 14 bestrijden Amrâth c.s. specifiek dat Galaxy B.V. gehouden was mee te werken aan levering van de appartementen. In grief 16 wijzen Amrâth c.s. op hun (voorwaardelijke) vordering IV.
3.1.7Amrâth c.s. hebben in hun memorie van antwoord in incidenteel appel onder 2 uitdrukkelijk aangegeven dat grief 12 niet meer relevant is. Zij hebben daarnaast, in het licht van de aandelentransactie die inmiddels heeft plaatsgevonden, en het daardoor wegvallen hun vorderingen IV en V, niet toegelicht wat hun belang nog is bij de beoordeling van hun grieven 13 tot en met 16. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in dit hoger beroep hebben zij desgevraagd aangegeven dat alleen nog maar aan de orde is de vraag of er grond was voor de ontbinding van de overeenkomsten. Het hof zal de grieven 12 tot en met 16 dan ook terzijde laten.
3.1.8SPF c.s. hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een akte genomen waarin zij meedelen hun incidenteel appel niet te handhaven en hun eis te verminderen. Het hof gaat ervan uit dat zij met dat laatste bedoelen de met hun incidenteel appel samenhangende vermeerdering van eis in te trekken. Ook SPF c.s. hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat het hof alleen dient te beslissen over de gegrondheid van de buitengerechtelijke ontbinding. Het incidentele appel en de daarmee samenhangende eis zullen dan ook niet verder worden besproken.
3.2.1Het hof zal hierna de grieven 1 tot en met 11 van Amrâth c.s. in samenhang bespreken. De grieven falen op grond van het volgende.
3.2.2Amrâth c.s. stellen in deze grieven dat grondslag voor de ontbinding is dat SPF c.s. zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat aan hen geen bestek in de zin van artikel 8.7 van de TKO ter goedkeuring is overgelegd zodat de termijn van artikel 8.8 van de TKO niet is gaan lopen. SPF c.s. hebben het bestek dan ook nimmer afgekeurd in de zin van artikel 8.8 TKO, aldus Amrâth c.s.
3.2.3SPF c.s. delen bij hun brief van 17 april 2018 inderdaad mee dat het bestek geen goed te keuren bestek is als bedoeld in artikel 8.8 van de TKO en dat de goedkeuringstermijn dus nog niet is gaan lopen. Zij schrijven echter tegelijkertijd dat zij reeds commentaar geven op het verstrekte bestek en dat zij, na ontvangst van het volledige en complete bestek, dit nader zullen bekijken en zullen laten weten of zij dit goedkeuren. SPF c.s. merken in bedoelde brief verder op dat het bestek niet aansluit bij het DO. Ook voegen zij een overzicht met opmerkingen over het reeds aangeleverde bestek bij hun brief. Dat overzicht is niet limitatief als gevolg van de onvoldoende, onvolledige en niet uitgewerkte gegevens, zo voegen zij daaraan toe. Van de zijde van Amrâth is vervolgens meegedeeld dat op 1 maart 2018 wel het finale bestek ter goedkeuring is aangeleverd. Onder verwijzing naar de te volgen procedure van artikel 8.10 van de TKO vragen Amrâth c.s. aan SPF c.s. om uiterlijk 3 mei 2018 het bestek goed dan wel, met redenen omkleed in de zin van afwijkingen van het DO, af te keuren. SPF c.s. herhalen bij brief van 3 mei 2018 hun standpunt dat ‘strikt genomen’ goed- of afkeuring niet aan de orde is. Zij wijzen erop dat reeds in hun brief van 17 april 2018 is aangegeven dat en waarom het bestek niet voldoet, wat wil zeggen dat het is afgekeurd. Zij schrijven dat zij, voor het geval de afkeuring bij hun eerdere brief niet afdoende is, het bestek afkeuren.
3.2.4De brieven van SPF c.s., in samenhang gelezen, zijn niet anders op te vatten dan als een voldoende duidelijke mededeling dat zij het aangeleverde bestek afkeuren. Met name de brief van 3 mei 2018 valt niet anders te lezen dan als een afkeuring. In die brief wordt immers uitdrukkelijk en zonder voorbehoud aangegeven dat SPF c.s. het bestek afkeuren. Dat SPF c.s. daarnaast in deze brief hun standpunt herhalen dat de termijn van artikel 8.8 TKO nog niet is gaan lopen, doet daar niet aan af. Dat betekent op zichzelf genomen nog niet dat de mededeling anders moet worden opgevat dan als een afkeuring in de zin van artikel 8.8 van de TKO. Amrâth c.s. voeren niet aan, laat staan dat zij dit onderbouwen, dat SPF c.s. vanwege het innemen van dit standpunt niet open zouden staan voor overleg over de redenen van afkeuring van het bestek als bedoeld in artikel 8.9 TKO. Amrâth c.s. stellen ook niet op grond waarvan zij daarvan uit mochten gaan. De inhoud van de brieven van 17 april en 3 mei 2018 geven onvoldoende aanleiding voor een dergelijke gevolgtrekking. Uit de correspondentie vanaf 3 mei 2018 tot het tijdstip van ontbinding blijkt bovendien niet dat Amrâth c.s. op een overleg als bedoeld in artikel 8.9 TKO aandrong of dat SPF c.s. het aangaan van een dergelijk overleg hebben gefrustreerd. Verder blijkt uit de opstelling van Amrâth c.s. op geen enkele wijze dat zij hebben toegewerkt naar beslechting van een verschil van inzicht door deskundigen als bedoeld in artikel 8.10 TKO, laat staan dat SPF c.s. deze wijze van geschilbeslechting zouden hebben tegengewerkt. Amrâth c.s. leggen overigens aan hun ontbinding ook niet ten grondslag dat SPF c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van enige verplichting uit de artikelen 8.9 en 8.10 van de TKO.
3.2.5Aldus is vast komen te staan dat SPF c.s. in elk geval met hun brief van 3 mei 2018 het bestek hebben afgekeurd. Dat SPF c.s. niet hebben voldaan aan artikel 8.8 van de TKO in die zin dat zij het aangeleverde bestek niet (tijdig) hebben goedgekeurd dan wel afgekeurd, is dan ook niet gebleken. Het enkele feit dat SPF c.s. zich op het standpunt hebben gesteld dat het aangeleverde bestek geen bestek was in de zin van artikel 8.8 TKO is onvoldoende om tot een tekortkoming te concluderen. Of SPF c.s. dat standpunt al dan niet terecht hebben ingenomen kan dan ook in het midden blijven.
3.2.6Amrâth c.s. hebben in eerste aanleg gewezen op de grondslag van hun ontbinding zoals geformuleerd in hun brief van 28 juni 2018. SPF c.s. zou keer op keer hebben geweigerd om redenen van afkeuring van het bestek op te geven, waardoor zij in verzuim zijn en een ontbinding gerechtvaardigd is. Amrâth c.s. zien daarbij echter over het hoofd dat SPF c.s. in hun brief van 17 april 2018, naar welke brief zij in hun brief van 3 mei 2018 verwijzen, wel degelijk redenen hebben opgegeven waarom zij het bestek afkeurden. Zij hebben immers erop gewezen dat het bestek onvolledig was. Zij hebben daarbij opgemerkt dat het bestek ‘niet aansluit’ bij het DO en bovendien hebben zij een lijst met opmerkingen toegevoegd over het reeds aangeleverde bestek.
3.2.7De klacht van Amrâth c.s. is voorts dat SPF c.s. niet of onvoldoende concreet hebben aangegeven in welke opzichten het aangeleverde bestek niet voldeed aan het DO. De lijst met opmerkingen geeft dit niet of onvoldoende aan en SPF c.s. hebben daar later ook geen opheldering over willen verschaffen, aldus Amrâth c.s. Het hof kan Amrâth c.s. hierin niet volgen. SPF c.s. hebben reeds in hun e-mail van 29 maart 2018, in welke SPF c.s. akkoord zijn gaan met de laatste openstaande DO-discussiepunten, verzocht alle wijzigingen en afspraken ten aanzien van het DO in het huidige bestek te verwerken. Amrâth c.s. hadden dan ook in elk geval kunnen begrijpen dat het bestek nog niet aansloot bij het DO voor wat betreft de laatste discussiepunten. Het klopt dat SPF c.s. niet voor alle opmerkingen op de lijst hebben toegelicht dat en waarom niet werd voldaan aan het DO, maar Amrâth c.s. hebben niet uitgelegd waarom dit een tekortkoming oplevert. De TKO bepaalt immers niets over het specificeren van klachten over het bestek, laat staan over de gedetailleerdheid of de vorm van die klachten. SPF c.s. hebben in hun lijst van opmerkingen bovendien concreet en gedetailleerd aangegeven wat er volgens hen mis is met het bestek. Amrâth c.s. hebben niet aangevoerd en onderbouwd dat er daarna geen basis was voor verder overleg tussen partijen. Dat was gelezen artikel 8.9 TKO de aangewezen weg. In dat overleg hadden Amrâth c.s. opheldering kunnen vragen over de achtergrond van de opmerkingen. Ook had daarbij een debat kunnen worden gevoerd over de door Amrâth opgeworpen kwestie dat de klachten (deels, het bestek bleek ook volgens Amrâth c.s. nog een aantal onjuistheden te bevatten, zie cva onder 105) ten onrechte waren opgeworpen. Dat dat overleg is uitgebleven heeft Amrâth c.s. overigens ook niet aan de ontbinding ten grondslag gelegd. Amrâth c.s. wijzen er ten slotte op dat de lijst met opmerkingen van SPF c.s. niet limitatief was. Daargelaten de vraag of dat een vereiste was, meldt SPF c.s. echter alleen dat de lijst niet limitatief is omdat de stukken volgens haar nog niet compleet zijn. Dat er bij aanvulling van de stukken nog nieuwe klachten kunnen opkomen ligt in de rede.
3.2.8Tegen deze achtergrond is het aanbod van Amrâth c.s. om te bewijzen dat het bestek een uitwerking was van het DO onvoldoende specifiek en niet ter zake diende. Onvoldoende specifiek omdat Amrâth c.s. niet heeft gesteld dat het op 1 maart 2018 aangeleverde bestek reeds was aangepast aan de uitkomst van de laatste discussiepunten. Het aanbod is niet ter zake dienend omdat niet doorslaggevend is of de klachten van SPF c.s. achteraf ongegrond blijken te zijn. Dat levert op zichzelf genomen immers geen tekortkoming op, te meer omdat het TKO juist een regeling bevat om geschillen over het uitwerken van het bestek op te lossen.
3.2.9Amrâth c.s. voeren meer in het algemeen nog het volgende aan. De overeenkomsten waren zodanig gestructureerd dat Amrâth de appartementen gelijk na levering door de gemeente zou doorleveren aan SPF c.s. zodat Amrâth de van SPF c.s. te ontvangen koopsom kon aanwenden voor betaling aan de gemeente. Vaststelling van het DO en het bestek waren vereisten voor die doorlevering. Indien alles op de overeengekomen wijze was gegaan (aanlevering bestek uiterlijk 31 december 2017, waarna de termijn voor goedkeuring zou gaan lopen, en eventueel de termijnen voor overleg en bindend advies door deskundigen), dan zou uiterlijk 21 maart 2018 een bestek zijn vastgesteld. Omdat er voortvarend te werk moest worden gegaan, is er in nauw overleg parallel gewerkt aan het DO en het bestek. Dat is, in tegenstelling tot de bewering van SPF c.s., niet in strijd met de werkwijze zoals overeengekomen in de artikelen 8.3 en 8.6 van het TKO. SPF c.s. hebben over de werkwijze ook niet eerder geklaagd dan bij hun brief van 18 december 2017. Het is niet zozeer dat Amrâth c.s. daarna hebben ingestemd met het ‘strakker’ volgen van de afspraken, maar Amrâth c.s. hebben wel aanvaard dat de beoordelingstermijn van het bestek pas zou ingaan na accordering van het DO, in de verwachting dat dit uiterlijk eind januari 2018 rond zou zijn. Er was immers wat ruimte in de planning om mee te bewegen met de wensen van SPF c.s.
3.2.10Het hof oordeelt daarover als volgt. Amrâth c.s. hebben uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat de termijn voor goedkeuring van het bestek op 29 maart 2018 met de goedkeuring van het DO is gaan lopen. Zij hebben bovendien de ontbinding uitdrukkelijk gegrond op het niet door SPF c.s. goedkeuren van het bestek, althans het door SPF c.s. ingenomen het standpunt dat er geen bestek in de zin van artikel 8.8 TKO was aangeleverd zodat de termijn van goedkeuring niet was gaan lopen. Tegen deze achtergrond hebben Amrâth onvoldoende uitgelegd wat de betekenis is van de door hen geschetste gang van zaken voorafgaand aan 29 maart 2018. Zij hebben eventuele verwijten over die periode ook niet aan hun ontbinding ten grondslag gelegd. Deze stellingen behoeven dan ook geen verdere bespreking.
3.2.11Ook voert Amrâth c.s. nog aan dat SPF c.s. op 24 april 2018 ten onrechte met extra kwaliteitseisen is gekomen die een kostenpost van € 6,5 miljoen zouden opleveren. SPF c.s. stellen hiertegenover dat de extra eisen door hen zijn ingebracht in de context van onderhandelingen over het alsnog doorleveren van de appartementen in de gegeven omstandigheden, dus voordat het bestek en de aannemingsovereenkomsten waren goedgekeurd en de meerpartijenovereenkomst tot stand was gekomen. Amrâth c.s. hebben dit onvoldoende gemotiveerd weersproken zodat van een en ander kan worden uitgegaan. Aan de stelling van Amrâth c.s. dat SPF c.s. ten onrechte extra kwaliteitseisen hebben gesteld wordt daarom voorbij gegaan. Het hof ontgaat overigens ook de betekenis van de stelling van Amrâth c.s. dat de meerpartijenovereenkomst op 31 oktober 2018 slechts voorwaardelijk tot stand is gekomen.
3.2.12Amrâth c.s. hebben in de inleiding op hun grieven nog gewezen op ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden na 28 juni 2018. Zij hebben echter niet aangevoerd dat deze feiten en omstandigheden een grond voor ontbinding opleveren of uitgelegd waarom deze feiten de hiervoor besproken gronden voor ontbinding ondersteunen. Zij hebben dus geen belang bij bespreking van door hen over de periode na 28 juni 2018 aangevoerde feiten en omstandigheden. Zij wijzen bovendien erop dat partijen inmiddels overeenstemming hebben bereikt over het bestek.
3.3.1Het voorgaande betekent dat er geen grond is voor toewijzing van door Amrâth c.s. in hoger beroep onder I tot en met III ingestelde vorderingen. Deze zullen dan ook worden afgewezen.
3.3.2Amrâth c.s. hebben in het licht van het voorgaande geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden kunnen leiden.
3.3.3De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Amrâth c.s. zullen als in het ongelijk gestelde partijen worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Amrâth c.s. hebben na intrekking van het incidentele appel niet specifiek om een kostenveroordeling in dat appel gevraagd zodat het hof daarvan afziet.