ECLI:NL:GHAMS:2022:536

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
200.300.355/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van kinderen naar de Verenigde Staten in het kader van onderwijsmogelijkheden en belangenafweging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met zijn kinderen naar de Verenigde Staten. De man, die de kinderen heeft erkend, heeft een relatie gehad met de vrouw en zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De man heeft in het verleden met een van de kinderen, [kind 1], in de Verenigde Staten gewoond en is van mening dat de onderwijsmogelijkheden daar beter zijn voor [kind 1], die gediagnosticeerd is met een autistische stoornis. De vrouw verzet zich tegen de verhuizing, omdat zij vreest dat dit de band met de kinderen zal aantasten en zij gelooft dat [kind 1] ook in Nederland goed onderwijs kan krijgen.

Het hof heeft de belangen van de kinderen afgewogen en geconcludeerd dat de verhuizing naar de Verenigde Staten niet in het belang van de kinderen is. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen een sterke band met hun moeder hebben en dat de verhuizing hen zou scheiden van hun vertrouwde omgeving en dagelijkse rituelen. De man heeft weliswaar aangetoond dat [school 1] in de Verenigde Staten goede onderwijsmogelijkheden biedt, maar het hof oordeelt dat de voordelen van deze verhuizing niet opwegen tegen de nadelen, zoals het verlies van contact met de moeder en de veranderingen in hun leven. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.300.355/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/700960 / FA RK 21-2597 (HE/ID)
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 inzake
[de man]
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.J. Montanus te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A.M. Ansink te Haarlem.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 23 september 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 4 augustus 2021.
2.2
De vrouw heeft op 30 november 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het rechtbankdossier op 19 oktober 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 26 november 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 29 november 2021, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel Amsterdam van 30 november 2021 met bijlagen, ingekomen op 2 december 2021;
- een e-mail van de zijde van de man van 8 december 2021 met bijlage.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de hierna nader aan te duiden minderjarigen [kind 1] en [kind 2] gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw M. Iest, tolk in de Engelse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Mr. Montanus en mr. Ansink hebben ieder pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie gehad van 2004 tot (eind) 2010. Zij zijn de ouders van:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2006 en
- [kind 2] (hierna: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2009 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De man heeft de kinderen erkend. De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
[kind 1] is in 2010 gediagnosticeerd met een autistische stoornis. Die uit zich bij hem in een zeer disharmonisch IQ-profiel, handelingsdyspraxie, een zeer lage zelfredzaamheid, sensorische problemen en een motorische achterstand. Hij heeft een cognitieve beperking. Er is (tevens) sprake van dyslexie en dyscalculie.
3.3
De man is [in] 2013 gehuwd met zijn nieuwe partner. Zij zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren op [geboortedatum 3] 2016.
Ook de vrouw heeft een nieuwe partner.
3.4
Bij beschikking van 25 april 2018 van de rechtbank Amsterdam is bepaald dat het door partijen op 21 februari 2018 ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. Daarin is – kort gezegd - een co-ouderschapregeling opgenomen.
3.5
Op 13 juli 2020 is de man met [kind 1] – met toestemming van de vrouw – naar de Verenigde Staten gereisd en is hij met [kind 1] in [gemeente] ( [staat X] ) gaan wonen, zodat [kind 1] een proefjaar op de school [school 1] (hierna: [school 1] ) in [staat X] kon volgen. Daar had [kind 1] in 2019 reeds een zomercursus gevolgd. De echtgenote van de man en [minderjarige] zijn in Nederland gebleven, evenals de vrouw en [kind 2] . Er zijn bezoeken over en weer afgelegd.
De man en [kind 1] zijn op 12 augustus 2021 teruggekeerd.
3.6
Sinds 25 augustus 2021 gaat [kind 1] naar Voortgezet Speciaal Onderwijs [school 2] in [vestigingsplaats] .
[kind 2] gaat sinds 25 augustus 2021 naar de brugklas havo/vwo van de [school 3] in [vestigingsplaats] .
3.7
In het kader van een zorgregeling is [kind 1] de ene week van woensdagmiddag tot maandagochtend bij de man en van maandagmiddag tot woensdagochtend bij de vrouw en de andere week van woensdagmiddag tot vrijdagochtend bij de man en van vrijdagmiddag tot woensdagochtend bij de vrouw. [kind 2] is de ene week van donderdagmiddag tot en met dinsdagochtend bij de man en van dinsdagmiddag tot en met donderdagochtend bij de vrouw en de andere week van donderdagmiddag tot zaterdagochtend bij de man en van zaterdagochtend tot donderdagochtend bij de vrouw.
Met deze vaststelling behoeft hetgeen de vader in grief I van het appelschrift heeft aangevoerd geen verdere bespreking meer.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te mogen verhuizen naar [gemeente] in de Verenigde Staten afgewezen. Ook is afgewezen zijn verzoek om een bijzondere curator te benoemen evenals zijn verzoek om, als de rechtbank alleen vervangende toestemming zou geven voor [kind 1] om naar de Verenigde Staten te verhuizen, te bepalen dat [kind 2] dan iedere schoolvakantie minstens een week en in de zomervakantie minstens vier weken alsmede de periodes rondom feestdagen zoals Pasen en Pinksteren naar de Verenigde Staten komt en/of bij de man en zijn gezin in Nederland verblijft.
4.2
De man verzoekt in hoger beroep, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn verzoek ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing met de kinderen toe te wijzen, primair met ingang van 3 januari 2022 en subsidiair met ingang van het schooljaar 2022/2023, dan wel een bijzondere curator te benoemen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De grieven II tot en met VII lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Aan het hof ligt de vraag voor of aan de man vervangende toestemming moet worden gegeven om met [kind 1] en [kind 2] naar de Verenigde Staten te verhuizen.
De man wil verhuizen naar [staat X] zodat [kind 1] daar zijn opleiding bij [school 1] kan vervolgen, omdat de man ervan is overtuigd dat [school 1] [kind 1] aanzienlijk meer te bieden heeft dan enige opleiding - ondersteund met therapie - in Nederland aan [kind 1] kan bieden. Aangezien [kind 1] en [kind 2] , maar ook [minderjarige] , het recht hebben om samen op te groeien, wil de man dat [kind 2] met hen meeverhuist. De echtgenote van de man is bereid haar baan in Nederland op te zeggen en zich met [minderjarige] bij de man in de Verenigde Staten te voegen.
Vanwege zijn autistische stoornis behoeft [kind 1] specifieke zorg en scholing. De man onderstreept dat de zorg voor een gehandicapt kind erop gericht moet zijn om het kind zelfstandig en zelfredzaam te maken, zoals ook is vastgelegd in internationale verdragen. De man heeft sinds de diagnose van [kind 1] gedurende tien jaar, waarvan de eerste acht jaar samen met de vrouw, gezocht naar de juiste bundeling van onderwijs en therapie voor [kind 1] . Tot de onderzochte opties behoren Winford , Maupertuus en thuisonderwijs. Ook hebben zij advies ingewonnen bij het samenwerkingsverband (het hof begrijpt: autismesteunpunt van het Samenwerkingsverband primair onderwijs Amsterdam Diemen ) en bij een consultant op het gebied van autisme en onderwijs, het ABC, onderwijs-adviseurs te Amsterdam . Geen van die opties voldeed. De man, die Amerikaan is en die tot 2006 in de Verenigde Staten heeft gewoond, heeft zijn oriëntatie in 2018 verlegd naar het onderwijs in de Verenigde Staten. De Verenigde Staten – en [staat X] in het bijzonder - lopen voorop als het gaat om scholing en voorzieningen voor autisten, onder andere omdat er een wet van toepassing is (de Americans with Disabilities Act) die gelijke rechten voor gehandicapten voorstaat. [school 1] biedt een holistisch concept waarbij therapie en onderwijs gebundeld zijn, daar waar die in Nederland los van elkaar moeten worden geregeld. In het jaar waarin [kind 1] op [school 1] heeft gezeten, heeft hij een grote positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zo heeft [kind 1] in Nederland nooit leren lezen en in [staat X] wel. Als [kind 1] [school 1] kan voltooien, is hij op zijn 21e zelfstandig en zelfredzaam. De man heeft er geen vertrouwen in dat [kind 1] een dergelijke ontwikkeling in Nederland kan doormaken.
Daarbij komt dat [kind 1] een rijk sociaal leven had in de Verenigde Staten. De man en [kind 1] ondernamen veel activiteiten samen, [kind 1] volgde lessen in martial arts, hij was onderdeel van de ‘scriptwriters’ en hij ging met de buren naar de kerk.
De man en zijn echtgenote zijn bereid om hun woning in [plaats A] te verkopen en de overwaarde aan te wenden om de vrouw te kunnen compenseren voor haar reis- en verblijfkosten wanneer zij [kind 1] en [kind 2] komt opzoeken in [staat X] . Er zijn zeventien weken vakantie in de Verenigde Staten waarvan de kinderen er veertien in Nederland bij de vrouw zouden kunnen zijn. De vrouw werkt in het onderwijs en zou in de Nederlandse schoolvakanties naar de Verenigde Staten kunnen komen. Zij kan daarnaast haar vakantiedagen gebruiken om naar de Verenigde Staten te komen. Al met al zou de vrouw 21 weken per jaar samen met de kinderen kunnen zijn (veertien in Nederland en zeven in de Verenigde Staten), hetgeen weliswaar een vermindering van hun tijd samen betekent, maar geen aanmerkelijke vermindering (slechts 10%).
De man erkent dat zijn verstandhouding met de vrouw gespannen is geraakt door hun geschil over de verhuizing van [kind 1] (en [kind 2] ), maar hij heeft er vertrouwen in dat die zal verbeteren als er eenmaal duidelijkheid is. Die verstandhouding heeft er niet aan in de weg gestaan dat hij de vrouw heeft betrokken bij het leven van [kind 1] in de Verenigde Staten; de vrouw had voorts de inloggegevens van het ouderportaal van [school 1] , zij had toegang tot de e-mail van [kind 1] en de man had een Google Icalender opgestart. Dat neemt niet weg dat hij bereid is beter zijn best te doen de vrouw op hoogte te houden als [kind 1] weer naar het [school 1] gaat.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man aan het voorgaande toegevoegd dat [kind 1] in [staat X] is opgebloeid en dat zijn zelfvertrouwen groeide terwijl hij in Nederland is voorbestemd voor een instelling voor dagbesteding na afronding van de middelbare school. Ook ervaart de man dat [kind 1] in [plaats A] somber en terneergeslagen uit school komt. Bovendien zegt [kind 1] te worden gepest. Als [kind 1] weer in de Verenigde Staten zou wonen, zou hij (alsook [kind 2] ) dagelijks met de vrouw kunnen Skypen. Ook is de man bereid een dagboek bij te houden dat hij aan de vrouw kan mailen.
5.2
De vrouw is het met de man eens dat [kind 1] recht heeft op een zelfstandig en zelfredzaam leven. Zij erkent voorts dat [school 1] een uitstekende onderwijsmethode biedt en dat [kind 1] daarvan heeft geprofiteerd. Daarom heeft zij ook voorgesteld dat [kind 1] een paar maanden langer of een extra schooljaar in [staat X] zou blijven. De bedoeling is echter steeds geweest dat [kind 1] tijdelijk naar de Verenigde Staten zou gaan en dat na zijn terugkomt zou worden geprobeerd om de bij [school 1] opgedane kennis in Nederland toe te passen. De vrouw is van mening dat [kind 1] met behulp van het Nederlandse onderwijssysteem, met extra begeleiding en ondersteuning, een volwaardig leven kan leiden. Zij heeft zich altijd ingezet voor de juiste scholing en therapie en de vrouw is ervan overtuigd dat zij op dat vlak wat kan bereiken, mits de man zijn medewerking verleent en niet blijft vasthouden aan [school 1] als enige mogelijkheid. [kind 1] is een blije, tevreden jongen die het ook in [plaats A] naar zijn zin heeft; hij gaat met plezier naar school, is sociaal, heeft muziekles, zit in een koor, gaat weer beginnen met martial arts, doet aan improvisatie bij [comedy club] en sport met de man.
Bij een verhuizing zal de vrouw niet meer betrokken zijn bij de dagelijkse rituelen en haar band met de kinderen zou minder hecht worden. De handreikingen van de man waar het de reis- en verblijfkosten betreft zijn genereus, maar volstaan niet. Daarbij komt dat de door de man aangeboden alternatieve contactregeling niet reëel en niet haalbaar is. Anders dan de man voorstelt zijn er jaarlijks (slechts) dertien weken die [kind 1] , [kind 2] en de vrouw samen kunnen doorbrengen. Het reizen (met de daarbij horende jetlag) valt de vrouw zwaar en bovendien wil zij niet elke vakantie in de Verenigde Staten hoeven doorbrengen. De vrouw heeft [kind 1] het afgelopen jaar iedere dag gemist. Fysiek contact en grondige kennis van wat zich in het leven van [kind 1] afspeelt zijn van cruciaal belang voor behoud van de band met [kind 1] . Het reduceren van het contact is niet in het belang van de kinderen, die beiden een sterke band hebben met de vrouw.
De vrouw is het met de rechtbank eens dat de gespannen verstandhouding en de gebrekkige communicatie tussen partijen een contra-indicatie zijn voor verhuizing van de kinderen naar de Verenigde Staten. Toen de man en [kind 1] daar woonden, voelde de vrouw zich buitenspel gezet omdat de man weinig met haar communiceerde. Zij heeft er geen vertrouwen in dat dat beter zal gaan als de man toestemming krijgt voor verhuizing. Dat de man zijn eigen gang gaat en zich niet altijd aan de afspraken houdt, blijkt wel uit het feit dat hij [kind 1] langer bij zich in de Verenigde Staten heeft gehouden dan was overeengekomen, dat hij hem zonder toestemming heeft aangemeld voor een zomerprogramma aldaar en dat hij ook [kind 2] zonder overleg bij zich heeft gehouden.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat [kind 1] zijn leven in [staat X] mist, maar dat hij ook gelukkig is in Nederland. Zij weerspreekt dat hij op zijn huidige school wordt gepest. Hoe belangrijk onderwijs ook is, de vrouw is van mening dat daarop in het geval van [kind 1] te veel de aandacht wordt gericht door de man. Het geluk van [kind 1] wordt niet alleen bepaald door zijn scholing, maar ook door – onder andere – zijn band met de vrouw en met de rest van zijn familie. De vrouw heeft de vraag opgeworpen hoe het leven van [kind 1] in de Verenigde Staten eruit zal zien als hij er onverhoopt niet in slaagt zelfredzaam te zijn na voltooiing van [school 1] .
5.3
[kind 1] en [kind 2] hebben beiden met de voorzitter gesproken over het verzoek van de man. Aan het slot van zijn gesprek heeft [kind 2] te kennen gegeven dat hij niet wil dat de inhoud daarvan met zijn ouders zou worden gedeeld. Het hof heeft ter zitting om die reden geen weergave van dit gesprek gegeven. Dat brengt ook mee dat het hof de mening van [kind 2] niet bij zijn beslissing heeft meegewogen.
[kind 1] had zijn gesprek voorbereid bij de Kinder- en Jongerenrechtswinkel, die daarvan verslag heeft gedaan in haar brief van 30 november 2021. [kind 1] heeft – kort gezegd – verklaard dat hij het wonen en de school in [staat X] leuk heeft gevonden. In Nederland woont hij ook naar zijn zin, maar op school wordt hij gepest. In [staat X] had hij meer vrienden. [kind 1] zou liever in [staat X] wonen.
5.4
Het hof overweegt allereerst dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op de verzoeken van de man.
Geen grieven zijn gericht tegen het toepassen door de rechtbank van Nederlands recht op de verzoeken van de man, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
5.5
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.6
Zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven standpunten van de man en zoals hij desgevraagd ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd, is de reden voor zijn verzoek louter gelegen in de (onderwijs- en ontwikkelings)mogelijkheden voor [kind 1] in [staat X] . Voor de man is het van groot belang dat [kind 1] leert om zelfstandig te leven en dat [kind 1] later niet afhankelijk zal zijn van anderen. Volgens hem zal alleen [school 1] dat resultaat kunnen bereiken.
De vrouw weerspreekt niet dat [school 1] een uitstekende school is; zij erkent dat het jaar op [school 1] [kind 1] veel goeds heeft gebracht.
Uit de door de man in het geding gebrachte stukken maakt ook het hof op dat [kind 1] veel heeft geleerd op [school 1] en dat hij het er ook in sociaal opzicht naar zijn zin heeft gehad. Dat [kind 1] op [school 1] belangrijke stappen heeft gezet met (begrijpend) lezen (in het Engels), is een prestatie die aantoont dat op [school 1] onderwijs wordt geboden dat voor hem goed passend is. Het hof acht eveneens aannemelijk dat een dergelijke geïntegreerde aanpak van onderwijs en therapie op maat, gegeven door experts op het gebied van autisme, in Nederland op dit moment niet, althans onvoldoende voorhanden is. Zo schrijft Floortime therapeut Karen Visman in een emailbericht van 24 augustus 2021 aan de man onder andere dat zij denkt dat het brede aanbod van [school 1] ver afstaat van het aanbod op het Nederlandse voortgezet speciaal onderwijs. Doordat [kind 1] de Amerikaanse nationaliteit heeft bestaat de mogelijkheid om het – door de overheid van [staat X] gefinancierde – schoolprogramma op het [school 1] te volgen, een school waar hij bovendien tot zijn 21e kan blijven. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de ontwikkelings- en ontplooiingsmogelijkheden van [kind 1] in zoverre gebaat zijn met een verhuizing naar [staat X] en dat in zoverre dus een belang bestaat bij verhuizing.
Bij de beantwoording van de vraag of het belang ook opweegt tegen andere belangen van [kind 1] en van de mensen om hen heen betrekt het hof in de eerste plaats het volgende. [kind 1] zat ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog maar enkele maanden in het voortgezet onderwijs op het [school 2] , de Feuerstein therapie volgt hij pas (weer) – zo begrijpt het hof - sinds november 2021. De vrouw heeft toegelicht dat het door de man overgelegde Ontwikkelingsperspectiefplan (prod 86) nog slechts een eerste opzet betreft, en nog moet worden uitgewerkt door alle betrokkenen. De man heeft dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarbij komt dat het uitstroomperspectief van [kind 1] niet reeds nu voor de komende jaren gefixeerd lijkt te zijn; het kan nog wijzigen, afhankelijk van de ontwikkeling van [kind 1] . Beide ouders zouden graag zien dat [kind 1] na het voortgezet onderwijs nog een vorm van vervolgonderwijs zou (kunnen) volgen. Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat [kind 1] , indien hij het onderwijstraject op het [school 2] vervolgt, in combinatie met (onder andere) Feuerstein therapie (ontwikkeling leervaardigheden), zodanig wordt beperkt in zijn ontwikkelingsmogelijkheden dat toestemming voor verhuizing in redelijkheid niet kan worden onthouden. De mogelijkheden die het onderwijs in Nederland aan [kind 1] biedt, brengen ook mee dat hem de zorg wordt gegeven die hem op grond van artikel 23 lid 2 IVRK toekomt. In dit verband is verder van belang dat er meer mogelijkheden zouden kunnen zijn als de man en de vrouw (weer) samenwerken en zich gezamenlijk inzetten voor toepassing van de in [staat X] opgedane kennis en ervaring. De man wijst erop dat het niet mogelijk is gebleken de in de Verenigde Staten opgedane kennis van de methodieken in het Nederlandse systeem te integreren, maar dat er zelfs geen mogelijkheden zouden zijn om op onderdelen - in of buiten het schoolprogramma - gebruik te maken van leermethoden waarbij [kind 1] baat heeft, of van de opgedane ervaring, heeft, heeft hij - bezien tegen de achtergrond van de nog maar korte periode dat [kind 1] op het [school 2] zit - onvoldoende onderbouwd.
Daarbij komt nog het volgende: de man lijkt er van uit te gaan dat de schoolopleiding bij [school 1] zonder meer tot resultaat zal hebben dat [kind 1] op zijn 21e zelfstandig en zelfredzaam zal zijn. De vrouw heeft er terecht op gewezen dat daarvan (nog) niet uitgegaan kan worden, en de door de man verstrekte informatie geeft aan dat (ook) het [school 1] een grote variëteit aan uitstroom kent (‘variërend van universiteit tot een werkplek, en zelfstandig tot begeleid’).
5.7
De rechtbank heeft terecht overwogen dat een verhuizing naar de Verenigde Staten ingrijpend is, waarbij belangen van [kind 1] , maar ook van de mensen om hem heen, in het geding zijn. Het belang dat de man hecht aan de ontwikkeling van [kind 1] (naar zelfstandigheid) is dermate groot dat hij niet alleen bereid is te verhuizen naar [staat X] , maar dat hij ook zijn echtgenote hiertoe bereid heeft gevonden. De man wil bovendien dat [kind 2] meeverhuist. Hij heeft gewezen op het recht van de kinderen om met elkaar, en ook met [minderjarige] , op te groeien.
Voor [kind 1] en [kind 2] , die thans respectievelijk vijftien en twaalf jaar oud zijn, betekent een verhuizing naar de Verenigde Staten een ingrijpende verandering van hun leven. Het moge zo zijn dat [kind 1] al een jaar in de Verenigde Staten heeft gewoond en dat beide kinderen goed Engels spreken en de Amerikaanse nationaliteit hebben (naast de Nederlandse ), maar toewijzing van het verzoek van de man zou meebrengen dat zij hun vertrouwde leven in Nederland moeten achterlaten en vooral dat zij niet meer in de nabijheid van hun moeder wonen. Niet in geschil is dat de kinderen een hechte band met de vrouw hebben en dat zij (in geval van [kind 1] : afgezien van het schooljaar 2020/2021) de helft van de tijd bij de vrouw wonen. Partijen hebben in het door hen in februari 2018 overeengekomen kindzorgplan ook afgesproken dat zij gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen dragen en een schema opgesteld waarbij zij bij elk van de ouders evenveel verblijven. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het contact tussen de vrouw en de kinderen door een eventuele verhuizing in aard en frequentie ingrijpend zal veranderen. De man heeft ter compensatie van het verlies van contact tussen de vrouw en de kinderen een voorstel gedaan voor een regeling die volgens hem ertoe leidt dat de vrouw de kinderen in totaal 21 weken per jaar kan zien, deels in Nederland en deels in [staat X] . Hij is voorts bereid alle reis- en verblijfskosten van de vrouw te dragen als zij de kinderen maandelijks (een week of een paar dagen) en gedurende de vakanties komt bezoeken in de Verenigde Staten. Partijen verschillen van mening over het precieze aantal (overlappende) vakantieweken van de vrouw en [kind 1] , maar wat daarvan ook zij, zelfs als het voorstel van de man volledig ten uitvoer kan worden gebracht, dan is nog steeds sprake van een vermindering van de gezamenlijke tijd van de vrouw en de kinderen. Bovendien zien zij elkaar niet meer wekelijks, maar is hun tijd samen hoofdzakelijk geconcentreerd in vakanties. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vrouw niet langer betrokken zal zijn bij de dagelijkse rituelen en activiteiten. Daarbij komt dat de vrouw naar het oordeel van het hof terecht vraagtekens heeft gezet bij de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het voorstel van de man. Dat voorstel behelst immers dat de kinderen (vrijwel) alle schoolvakanties met de vrouw doorbrengen, dat de vrouw ook haar vakanties volledig spendeert in de Verenigde Staten, en dat zij iedere maand voor een week of enkele dagen (heen en weer) moet reizen. Los van de praktische bezwaren die daaraan kleven, zoals reistijd, kan het hof de vrouw volgen in haar standpunt dat het zowel voor haar als voor de kinderen mogelijk moet zijn hun vakanties of vrije dagen ook op een andere manier in te vullen. De vrouw heeft een partner die zelf ook kinderen heeft, zodat de vrouw begrijpelijkerwijs ook met hen tijd wil doorbrengen in haar vakanties. Daarbij komt dat de vrouw in Nederland haar baan, woning, familie en sociale netwerk heeft. Met de vrouw is het hof dan ook eens dat het niet haalbaar is om de regeling zoals door de man is voorgesteld volledig uit te voeren.
5.8
De vrouw heeft nog gewezen op een aspect dat vooral ten aanzien van [kind 1] van belang is, te weten de bemoeilijking van de communicatie met hem als voor haar de context ontbreekt. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat het noodzakelijk is om te weten wat [kind 1] op dagelijkse basis meemaakt – bijvoorbeeld dat hij voor het eerst met de bus heeft gereisd - om hem te kunnen begrijpen. Zonder een referentiekader is [kind 1] lastiger te volgen en dat zou afbreuk doen aan hun band, aldus de vrouw. Kennelijk zijn partijen er tijdens het verblijf van de man en [kind 1] in [staat X] niet goed in geslaagd dat referentiekader voldoende te scheppen. De vrouw stelt dat zij onvoldoende werd geïnformeerd door de man en de man stelt, kort samengevat, dat de vrouw onvoldoende initiatief nam. De man heeft verklaard dat hij beter zijn best zal doen, dat hij de kinderen dagelijks zal laten Skypen met de vrouw en dat hij in een digitaal dagboek kan bijhouden wat de kinderen meemaken.
Het hof verenigt zich met de overweging van de rechtbank dat de communicatie tussen partijen een contra-indicatie vormt voor een eventuele verhuizing naar de Verenigde Staten (rechtsoverweging 4.2.10, eerste vijf regels). Gezien het grote belang van informatie, vooral in het geval van [kind 1] , is een goede communicatie tussen partijen onontbeerlijk. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door het hof is waargenomen, moet worden geconcludeerd dat de mate waarin partijen daartoe in staat zijn, onvoldoende is voor een verhuizing met ingrijpende gevolgen als hiervoor besproken. Het risico op verschraling van de band tussen de kinderen de vrouw is reëel.
Daarbij komt dat de gang van zaken rondom de terugkeer van de man en [kind 1] in de zomer van 2021 niet bijdraagt aan het vertrouwen dat eventueel tussen partijen te maken afspraken onverkort en bestendig door de man zullen worden nageleefd.
5.9
Het hof heeft kennis genomen van de mening van [kind 1] , zoals daarvan in het kindgesprek en de brief van de Kinder- en Jongeren Rechtswinkel is gebleken. Aan zijn mening komt gewicht toe, en duidelijk is dat hij het naar zijn zin had bij [school 1] . Anderzijds moet onder ogen worden gezien dat hij, gelet op zijn leeftijd en – in het bijzonder – zijn cognitieve ontwikkeling, de gevolgen van een permanente verhuizing naar de Verenigde Staten voor het contact tussen hem en zijn moeder als hiervoor geschetst onvoldoende kan overzien.
De man heeft erop gewezen dat [kind 1] door zijn verblijf in de Verenigde Staten daar feitelijk (al) geworteld is, maar in het kader van de belangenafweging kent het hof hieraan geen doorslaggevend gewicht toe. Immers, [kind 1] heeft – behoudens het afgelopen schooljaar – altijd in Nederland gewoond, bij zijn beide ouders. Na zijn verblijf in de Verenigde Staten is hij weer in Nederland teruggekeerd en hij woont hier inmiddels alweer zes maanden, zoals voorheen afwisselend bij zijn vader en moeder, die beiden zorgdragen voor zijn opvoeding en (dagelijkse) verzorging. Hij gaat hier naar school en heeft hier zijn sociale- en familieleven. Ook in Nederland is hij geworteld.
5.1
Het hof is, concluderend van oordeel dat het belang bij verhuizing naar de Verenigde Staten niet opweegt tegen de hiervoor besproken offers, die vooral het contact tussen de vrouw en de kinderen betreffen. Daarnaast weegt voor het hof zwaar dat er voor [kind 2] geen reden is om zich in [staat X] te vestigen anders dan dat hij dan deel uitmaakt van het gezin van de man, zijn echtgenote, [kind 1] en [minderjarige] . [kind 2] is weliswaar bekend in de Verenigde Staten, maar hij woont zijn hele leven in Nederland, heeft hier zijn sociale leven, heeft net dit schooljaar de overstap naar de middelbare school gemaakt, en doet het daar goed.
5.11
Het hof zal op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen naar [staat X] is afgewezen.
Hetgeen de man overigens heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel.
5.12
Dat geldt dus evenzeer voor hetgeen de man heeft aangevoerd over de werking van het IVRK (en de betekenis van General Comments van het Comité voor de Rechten van het kind in dat verband), mede in aanmerking genomen het onder 5.5 weergegeven toetsingskader.
5.13
De man heeft in hoger beroep zijn verzoek om een bijzondere curator te benoemen herhaald (grief VIII). Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de rechter op grond van artikel 1:250 BW een bijzondere curator benoemen indien hij dit in het belang van de minderjarige nodig acht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen. De rechter mag slechts tot benoeming van een bijzondere curator overgaan indien dit in het belang van het kind noodzakelijk is, mede gezien de aard van de belangenstrijd.
De man acht benoeming van een bijzondere curator van belang zodat de stem van de kinderen beter wordt vertegenwoordigd.
Het hof constateert dat de rechtbank heeft gesproken met de kinderen. Ook het hof heeft de kinderen gesproken, zij het dat de mening van [kind 2] niet bij de beoordeling is betrokken, omdat partijen daarvan op verzoek van [kind 2] geen kennis hebben kunnen nemen en zij er dus ook niet op hebben kunnen reageren. Voorts beschikt het hof over de onder 5.3 vermelde brief van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel. Niet valt in te zien wat de benoeming van een bijzondere curator daaraan nog kan toevoegen. De kinderen lijken nu vooral behoefte te hebben aan duidelijkheid over waar zij zullen wonen en dus acht het hof gesprekken van hen met een bijzondere curator, en daarmee gepaard gaand uitstel van de beslissing, niet in hun belang. Ook overigens acht het hof zich voldoende geïnformeerd. Daarom zal het hof dit verzoek van de man afwijzen.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.N. van de Beek en mr. J.W. van Zaane, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 22 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. M.T. Hoogland.