ECLI:NL:GHAMS:2022:534

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
200.297.881/01 en 200.301.884/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een onafhankelijke bewindvoerder en mentor in een zaak van onderbewindstelling en mentorschap wegens Alzheimer en verstoorde familieverhoudingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de onderbewindstelling en het mentorschap van een betrokkene die lijdt aan Alzheimer. De betrokkene, geboren in 1941, is sinds 2017 gediagnosticeerd met Alzheimer en vasculaire dementie. Na het overlijden van haar echtgenoot in 2018 is haar gezondheid snel achteruit gegaan, wat heeft geleid tot een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap door haar kinderen. De kantonrechter heeft op 3 mei 2021 een bewind en mentorschap ingesteld, met benoeming van een huidige bewindvoerder/mentor. De betrokkene is in hoger beroep gegaan, waarbij zij de bestreden beschikkingen wilde laten vernietigen en haar nicht als bewindvoerder en mentor wilde benoemen.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat is haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, zoals bevestigd door verschillende medische deskundigen. De betrokkene heeft weliswaar een groot netwerk van familieleden, maar de verstoorde familieverhoudingen en de spanningen die dit met zich meebrengt, hebben het hof doen besluiten om een onafhankelijke professionele bewindvoerder en mentor aan te stellen. Het hof heeft de benoeming van de huidige bewindvoerder/mentor per 8 maart 2022 beëindigd en Zorg en Wonen B.V. benoemd als opvolgend bewindvoerder en mentor. De beslissing van het hof is gebaseerd op de noodzaak om de belangen van de betrokkene zo goed mogelijk te behartigen, gezien haar kwetsbare situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.297.881/01 (bewind) en 200.301.884/01 (mentorschap)
zaak- / rekestnummers rechtbank: 9083035 \ BM VERZ 21-575 krd en 9083036 \ MB VERZ 21-165 krd
beschikking van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 inzake
[de betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. J.G. Pherai te Den Haag.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [belanghebbende 1] , verzoeker in eerste aanleg, (hierna te noemen: [belanghebbende 1] );
- [belanghebbende 2] , de huidige bewindvoerder/mentor, (hierna te noemen: [belanghebbende 2] ).
Als informanten in deze zaak zijn aangemerkt:
- [informant 1] , de beoogde bewindvoerder/mentor (hierna te noemen: [informant 1] );
- [informant 2] , de beoogde tweede mentor (hierna te noemen: [informant 2] );
- [informant 3] (hierna te noemen: [informant 3] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 3 mei 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 2 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen.
2.2
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben op 13 oktober 2021 een gezamenlijk verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de betrokkene van 31 augustus 2021 met bijlagen, ingekomen op 1 september 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de betrokkene van 15 december 2021 met bijlagen, ingekomen op 17 december 2021;
- een aanvullend verzoekschrift van de betrokkene van 30 december 2021 met bijlagen, ingekomen op 31 december 2021;
- een journaalbericht van de zijde van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] van 12 januari 2022, met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een e-mail van de zijde van de betrokkene van 12 januari 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- [belanghebbende 1] ,
- [belanghebbende 2] ,
- [informant 1] ;
- [informant 2] ;
- [informant 3] .
De advocaat van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , mr. Ö. Arslan (advocaat te Den Haag), heeft in verband met Covid-19 de zitting via een Skype-verbinding bijgewoond.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1941 in het District Saramacca te Suriname .
In 2017 is bij haar Alzheimer en vasculaire dementie vastgesteld. Haar echtgenoot [echtgenoot] is op 23 april 2018 overleden.
3.2
[belanghebbende 1] , [informant 1] en [informant 2] zijn de kinderen van wijlen [de zus] , de zus van de betrokkene.
3.3
[belanghebbende 2] en haar zus [informant 3] zijn de (voormalige) schoondochters van voornoemde zus van de betrokkene. [belanghebbende 2] is getrouwd met een andere zoon ( [zoon] ) van deze zus van de betrokkene. [informant 3] was tot medio 2020 getrouwd met [belanghebbende 1] .
3.4
Bij beschikking van 26 mei 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) een machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang ten aanzien van de betrokkene verleend.
3.5
De betrokkene verblijft sinds 31 mei 2021 bij [woonzorgcentra] ( [woonzorgcentra] ) [plaats A] .
3.6
Op 19 november 2021 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op grond van artikel 21 van de Wet zorg en dwang een besluit genomen tot opname en verblijf van de betrokkene in een zorginstelling voor de duur van vijf jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter op verzoek van [belanghebbende 1] een bewind ingesteld over de goederen die de betrokkene (zullen) toebehoren en een mentorschap ten behoeve van de betrokkene ingesteld, met benoeming van [belanghebbende 2] tot bewindvoerder en mentor.
4.2
De betrokkene verzoekt primair de bestreden beschikkingen te vernietigen en alsnog te bepalen dat de verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap worden afgewezen. Subsidiair verzoekt zij haar nicht [informant 1] tot bewindvoerder en mentor te benoemen.
Bij aanvullend verzoekschrift verzoekt de betrokkene:
- de bewindvoerder te gelasten binnen drie dagen na de uitspraak in deze aan de raadsvrouw de betreffende stukken over te leggen ten behoeve van de aanvraag bijzondere bijstand, dan wel de bewindvoerder te sommeren, indien zij de stukken niet tijdig overlegt dan wel indien de betrokkene niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand, te gelasten voor betaling van de facturen zorg te dragen binnen 14 dagen na dagtekening van de uitspraak in deze, dan wel binnen 14 dagen na afwijzing van de aanvraag bijzondere bijstand;
- voor de duur van het geding als contactpersoon bij de zorginstelling [woonzorgcentra] te benoemen [informant 2] , dan wel te bepalen dat de betrokkene voor de duur van het geding kan worden opgehaald door [informant 2] , die haar op dezelfde dag uiterlijk 20.00 uur zal terugbrengen bij de verpleeginstelling.
4.3
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] voeren verweer en verzoeken het hof de betrokkene niet ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De eerste grief van de betrokkene richt zich tegen het feit dat zij niet is gehoord door de kantonrechter. Het hof constateert dat uit de bestreden beschikkingen niet valt op te maken wat de reden is dat de kantonrechter heeft afgezien van het (telefonisch) horen van de betrokkene. Echter het hoger beroep dient mede ertoe omissies begaan in eerste aanleg te herstellen. Nu de betrokkene op de zitting in hoger beroep is gehoord, is de door haar gestelde schending van het beginsel van hoor en wederhoor in hoger beroep hersteld en faalt haar grief.
5.2
Verder ligt ter beoordeling aan het hof voor de vraag of ten tijde van de bestreden beschikkingen gronden aanwezig waren voor de onderbewindstelling van de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene en of gronden aanwezig waren voor het instellen van een mentorschap ten behoeve van de betrokkene, alsmede de vraag of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.3
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Daarnaast kan de rechter op grond van artikel 1:450 lid 1 BW ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen, indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
5.4
De betrokkene betoogt dat de kantonrechter ten onrechte de onderbewindstelling en het mentorschap heeft uitgesproken. Zij betwist dat zij niet meer in staat is haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Tot aan haar verhuizing naar [woonzorgcentra] [plaats A] woonde zij zelfstandig, deed zij zelf haar boodschappen, kookte zij zelf en was zij goed in staat zich persoonlijk te verzorgen. Zij heeft een groot netwerk van neven en nichten en ontving bijna dagelijks bezoek van familie. Daarnaast had zij dagelijks contact met haar familie via sociale media. Haar maandelijkse uitgaven werden per automatische incasso betaald. Met haar familie had zij de afspraak gemaakt dat zij op deze manier zo lang mogelijk zelfstandig zou wonen in haar vertrouwde omgeving. Als dit op enig moment niet meer zou kunnen, zou zij bij één van haar neven/nichten gaan wonen. Wonen in een instelling was een laatste optie. De betrokkene herkent zich niet in het beeld dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] van haar situatie hebben geschetst. Maar het feit dat zij de beschermingsmaatregelen noodzakelijk vinden, is onvoldoende om deze maatregelen te rechtvaardigen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de betrokkene – bij monde van haar advocaat – daaraan toegevoegd dat zij niet ontkent te lijden aan Alzheimer, maar dat de ziekte meerdere fasen kent en dat zij zich nog in de vroege fase van deze ziekte bevindt. Zij kan nog heel veel zelf. Haar langetermijngeheugen is nog in tact. Zij kan lezen, schrijven, haar mening uiten en is nog (voldoende) wilsbekwaam. Zaakwaarneming of een levenstestament hebben dan ook haar voorkeur boven de door de kantonrechter opgelegde maatregelen, aldus betrokkene.
5.5
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] betogen dat de kantonrechter op goede gronden de verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap heeft toegewezen en voeren daartoe het volgende aan. Ruim dertig jaar hebben zij voor de betrokkene (en haar inmiddels overleden echtgenoot) gezorgd. In 2017 is bij de betrokkene dementie vastgesteld. Na het overlijden van haar echtgenoot is haar gezondheid snel achteruit gegaan en was het niet langer verantwoord om zelfstandig te wonen. Er was sprake van zelfredzaamheidsproblematiek en dwangmatig gedrag, wat zich onder andere uitte in het verplaatsen van etenswaren en waardevolle spullen waardoor die uiteindelijk zijn zoekgeraakt dan wel verloren zijn gegaan. In een eerder stadium had betrokkene geen bezwaar tegen de verzoeken. Het bevreemdt [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] dan ook dat de betrokkene nu van gedachten zou zijn veranderd. Zij hebben het idee dat op de betrokkene is ingepraat. Daarnaast verbaast het hen dat de betrokkene zich tot een advocaat heeft gewend gezien de bij haar vastgestelde medische toestand.
Hoewel de betrokkene stelt dat zij goed voor zichzelf kan zorgen en genoeg familie heeft om haar daarbij te helpen, blijkt dat niet uit de (overgelegde) bevindingen van dr. H. Kleinjans (specialist ouderengeneeskunde). De rechtbank heeft zelfs besloten haar met een rechterlijke machtiging te doen opnemen.
Ter zitting in hoger beroep hebben [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hieraan toegevoegd dat de verklaringen van de betrokkene ter zitting een goed beeld geven van haar medische toestand. De betrokkene woont al bijna een jaar in [plaats A] , maar beseft dit kennelijk niet. Ook zou de betrokkene graag haar ouders in Suriname opzoeken, terwijl zij al jaren geleden zijn overleden. De betrokkene heeft niet alleen problemen met haar kortetermijngeheugen, maar ook met haar langetermijngeheugen. Het vroege stadium van de ziekte Alzheimer is zij voorbij. Zij is wilsonbekwaam en een te groot risico voor zichzelf, aldus [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] .
5.6
Het hof overweegt als volgt. Nu de door de belanghebbenden naar voren gebrachte standpunten ten aanzien van het bewind en het mentorschap een sterke onderlinge verbondenheid vertonen, zal het hof deze onderwerpen gezamenlijk beoordelen.
5.7
Uit de stukken van het dossier en de verklaringen ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
In oktober 2017 is de betrokkene gediagnosticeerd met cognitieve stoornissen passend bij de combinatie van Alzheimer en vasculaire dementie. Uit het consultverslag van 24 oktober 2017 van dr. Kleinjans blijkt dat bij de betrokkene sprake is van langzaam achteruitgaande cognitieve functies waardoor zij steeds minder in staat is tot zelfstandige activiteiten. In het gesprek met dr. Kleinjans heeft de betrokkene aangegeven dat zij beseft dat het met haar geheugen niet goed gaat, vaak dingen kwijt is en verschillende keren achter elkaar hetzelfde vraagt. Ook heeft zij verteld dat zij niet meer alleen naar buiten durft uit angst de weg kwijt te raken, dat haar echtgenoot de pinbetalingen doet omdat zij de pincode niet kan onthouden en dat zij vaak vergeet welke boodschappen zij nodig heeft. In het consultverslag adviseert dr. Kleinjans een vinger aan de pols te houden, omdat dementie een progressieve ziekte is en hij verwacht dat de situatie de komende maanden zal verslechteren.
Volgens [belanghebbende 1] , [informant 3] en [belanghebbende 2] is de betrokkene sinds het overlijden van haar echtgenoot in 2018 verder achteruit gegaan en werd zij in toenemende mate afhankelijk van de hulp van anderen. De betrokkene beschikt over een groot netwerk van familieleden, dat haar bijna dagelijks bezocht en hulp bood. Ook had zij tweemaal per dag thuiszorg en had zij thuishulp. Na verloop van tijd bleek dit niet meer voldoende. Onvoldoende is gebleken dat dit niet juist is, mede gelet op het volgende.
Dr. Kleinjans heeft de thuissituatie van de betrokkene opnieuw beoordeeld en heeft in zijn verslag van 22 maart 2021 geconcludeerd dat de betrokkene beperkt ziektebesef en geen ziekte-inzicht heeft en niet langer zelfstandig kan wonen. Hij adviseerde het aanvragen van zorgzwaartepakket 5 (ZZP5): beschermd wonen met intensieve dementiezorg en een overplaatsing naar een psychogeriatrische afdeling, dan wel een rechterlijke machtiging in het geval de betrokkene dat weigert.
De betrokkene bleek echter niet (langer) in te stemmen met een verhuizing naar [woonzorgcentra] [plaats A] . Bij beschikking van 26 mei 2021 heeft de rechtbank ten aanzien van de betrokkene een machtiging tot opname en verblijf voor de duur van zes maanden verleend. Op basis van deze rechterlijke machtiging is de betrokkene op 31 mei 2021 opgenomen in [woonzorgcentra] [plaats A] .
Op 19 november 2021 heeft een medewerker van het CIZ de betrokkene bezocht. Uit het besluit van dezelfde datum blijkt dat het CIZ het noodzakelijk vindt dat betrokkene opgenomen blijft omdat haar gedrag als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel of een aanzienlijk risico daarop.
Op verzoek van de bewindvoerder/mentor heeft dr. Th. Trompetter de betrokkene op 4 januari 2022 onderzocht. Hij heeft geconcludeerd dat de betrokkene gelet op haar geestelijke toestand blijvend niet in staat wordt geacht haar financiële en persoonlijke zaken en belangen zelfstandig naar behoren te behartigen. Volgens dr. Trompetter is de indicatie ‘verblijf in een psychogeriatrische instelling met intensieve begeleiding wegens dementie’ ter voorkoming van ernstig nadeel, correct. Uit zijn onderzoek blijkt dat bij de betrokkene het begripsvermogen, de oriëntatie in tijd en plaats en de geheugenfunctie in de korte en lange termijn ernstig is verstoord. Haar denken is niet coherent. De betrokkene heeft geen ziekte-inzicht. Zij zal niet naar haar woning kunnen terugkeren en afhankelijk blijven van intensieve begeleiding en verzorging in een zorgcentrum (beschermde woonomgeving). Mede gelet op het progressieve verloop van de psychogeriatrische stoornissen en beperkingen wordt de reeds ingestelde onderbewindstelling en mentorschap objectief medisch ondersteund, aldus dr. Trompetter in zijn medische verklaring van 5 januari 2022.
5.8
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat betrokkene als gevolg van haar geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen en haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. In de afgelopen jaren hebben diverse specialisten geconstateerd dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, die haar in steeds grotere mate belemmert haar eigen belangen te behartigen. Ook is voor het hof duidelijk dat de betrokkene meer bescherming nodig heeft dan een levenstestament en zaakwaarneming haar kunnen bieden. Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor onderbewindstelling en de instelling van een mentorschap ten tijde van de bestreden beschikkingen aanwezig waren en ook thans aanwezig zijn. De stellingen van de betrokkene dat zij nog goed voor zichzelf kan zorgen en in staat is haar leven zelfstandig in te richten, zijn gelet op voormelde bevindingen van de specialisten, in samenhang met de hiervoor genoemde omstandigheden in haar situatie, onvoldoende om daarover anders te oordelen.
5.9
Vervolgens is aan de orde wie met de uitvoering van het bewind en het mentorschap moet worden belast.
5.1
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. In artikel 1:452 lid 3 BW is een vergelijkbare regeling getroffen voor de benoeming van de mentor.
5.11
De betrokkene heeft de voorkeur uitgesproken haar nicht [informant 1] tot bewindvoerder en eerste mentor te benoemen. Ter zitting in hoger beroep heeft zij haar aanvullende verzoek van 30 december 2021 toegelicht en aangevuld, in die zin dat zij wenst dat haar neef [informant 2] tot tweede mentor wordt benoemd. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben verzocht de oorspronkelijke benoeming van [belanghebbende 2] in stand te laten, dan wel een professionele bewindvoerder te benoemen. Ter zitting in hoger beroep heeft [belanghebbende 1] in aanvulling daarop naar voren gebracht dat hij het liefst zou zien dat zijn ex-echtgenote [informant 3] als mentor wordt aangesteld, nu hij samen met haar ruim dertig jaar voor de betrokkene heeft gezorgd.
5.12
Het hof overweegt als volgt. Duidelijk is dat de betrokkene over een groot netwerk van familieleden beschikt, dat zeer betrokken is bij haar. Het hof moet echter ook constateren dat de toenemende zorgen over de betrokkene, de opgelegde beschermingsmaatregelen en de verhuizing van de betrokkene naar [woonzorgcentra] [plaats A] hebben geleid tot een tweedeling in de familie. Niet alleen ter zitting in hoger beroep, maar ook op basis van alle ingebrachte schriftelijke verklaringen heeft het hof kunnen vaststellen dat diverse familieleden van de betrokkene tegenover elkaar zijn komen te staan en sprake is van onderling wantrouwen. Voor het hof is op de zitting ook duidelijk geworden dat de betrokkene wordt belast met de strijd in de familie en dat zij geen vertrouwen meer heeft in [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] . Hoewel het hof niet is gebleken dat [belanghebbende 2] haar taak als bewindvoerder en mentor niet goed en kundig heeft uitgeoefend, zoals de advocaat van de betrokkene ter zitting in hoger beroep heeft gesteld, ziet het hof in de verstoorde familieverhoudingen en de spanningen die dit voor de betrokkene met zich meebrengt aanleiding een andere bewindvoerder en mentor aan te stellen. Daarbij acht het hof gegronde redenen aanwezig om af te wijken van de voorkeur van de betrokkene. Immers, de belangen van de betrokkene dienen zo goed en objectief mogelijk te worden behartigd en deze mogen geen inzet zijn van een familiestrijd. Dit acht het hof niet in het belang van de betrokkene, gelet op haar grote kwetsbaarheid die door haar ziekte alleen maar zal toenemen. Het hof acht dan ook de benoeming van een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor in het belang van betrokkene noodzakelijk. Het hof ziet aanleiding het ontslag van [belanghebbende 2] en de benoeming van de nieuwe bewindvoerder en mentor in te laten gaan per 8 maart 2022.
5.13
De griffier heeft contact opgenomen met Zorg en Wonen B.V. en die heeft zich bereid verklaard om als bewindvoerder en mentor aangesteld te worden. Het hof zal dan ook [belanghebbende 2] met ingang van 8 maart 2022 ontslaan als bewindvoerder/mentor en zal Zorg en Wonen B.V. benoemen als (opvolgend) bewindvoerder en mentor. [belanghebbende 2] zal rekening en verantwoording dienen af te leggen zoals hieronder bepaald en de op de wet gegronde vergoeding ontvangen voor de verrichte werkzaamheden.
5.14
De verzoeken die de betrokkene bij aanvullende verzoekschrift heeft gedaan, zal het hof als niet op de wet gegrond afwijzen.
5.15
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 3 mei 2021 (met zaaknummers 9083035 \ BM VERZ 21-575 krd en 9083036 \ MB VERZ 21-165 krd) voor zover het de periode tot 8 maart 2022 betreft;
vernietigt de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 3 mei 2021 (met zaaknummers 9083035 \ BM VERZ 21-575 krd en 9083036 \ MB VERZ 21-165 krd) voor zover het de benoeming van [belanghebbende 2] tot bewindvoerder en mentor vanaf de periode vanaf 8 maart 2022 betreft, en opnieuw rechtdoende,
ontslaat [belanghebbende 2] als bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene met ingang van 8 maart 2022;
bepaalt dat [belanghebbende 2] binnen twee maanden na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking de eindrekening en -verantwoording aflegt aan het Bewindsbureau van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem;
ontslaat [belanghebbende 2] als mentor van de betrokkene met ingang van 8 maart 2022;
benoemt met ingang van 8 maart 2022 tot (opvolgend) bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene:
Zorg en Wonen B.V.
postbus 95402
2509 CK Den Haag
070-3800303
zorgenwonen@outlook.com
benoemt met ingang van 8 maart 2022 tot (opvolgend) mentor:
Zorg en Wonen B.V.
postbus 95402
2509 CK Den Haag
070-3800303
zorgenwonen@outlook.com
draagt de griffier op om op de voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de jaarbeloning van de bewindvoerder en mentor Zorg en Wonen BV vast overeenkomstig artikel 5 jo artikel 2 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
stelt de beloning van de bewindvoerder en mentor Zorg en Wonen BV voor de aanvangswerkzaamheden vast op een bedrag van € 1.054,- (exclusief btw);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 22 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.