ECLI:NL:GHAMS:2022:501
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 maart 2020. De verdachte, geboren in 1967 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting op 20 januari 2022 heeft de raadsman van de verdachte aangegeven dat het hoger beroep niet langer gehandhaafd zou worden. Dit volgde op een akte van intrekking van het hoger beroep die op 18 januari 2022 was ingediend bij de griffie van het hof.
Het hof heeft vastgesteld dat de zaak eerder al pro forma was behandeld op 7 mei 2020 en 28 juli 2020, waardoor het niet mogelijk was om het hoger beroep op de door de verdediging voorgestane manier in te trekken. Aangezien er geen schriftuur met grieven was ingediend en er geen rechtens te respecteren belang was aangetoond dat een nader onderzoek rechtvaardigde, heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, conform artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de zitting van 20 januari 2022. Het hof heeft de verdachte dus niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand blijft.