ECLI:NL:GHAMS:2022:494

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
23-001568-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en beoordeling van legale herkomst van contante gelden in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het in bezit hebben van een vuurwapen. De politierechter had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 40.709,- aan de Staat. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 januari 2022 heeft de advocaat-generaal de vordering herhaald, terwijl de verdediging aanvoerde dat de betrokkene legale herkomst van de contante gelden kon aantonen. Het hof heeft de verklaringen van de betrokkene en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de herkomst van een deel van de contante gelden ongeloofwaardig was. Het hof heeft de ontnemingsvordering gedeeltelijk toegewezen, maar heeft rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 31.000,-, na compensatie voor de termijnoverschrijding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001568-20
datum uitspraak: 2 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-871205-17 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 40.709,-.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter van 28 september 2018 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 7 juli 2020 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 40.709,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Grondslag van de vordering
De grondslag van de ontneming is het bepaalde in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Hierin is bepaald dat aan degene die wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De betrokkene is in de hoofdzaak veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie III.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 40.709,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat er onvoldoende en geen concrete aanwijzingen bestaan dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Van het in de woning van de betrokkene aangetroffen contante bedrag van € 6.600,- is € 6.000,- afkomstig van de verkoop van een gouden sieraad, dat de betrokkene van zijn moeder geschonken heeft gekregen. Daarnaast heeft de betrokkene onder zijn naam contant geld van familieleden en vrienden gezonden naar de Dominicaanse Republiek. Het gaat om een bedrag van in totaal € 16.359,- wat de betrokkene via money transfers heeft overgeboekt. Een drietal getuigen heeft dit bevestigd bij de raadsheer-commissaris. Voorts heeft de betrokkene een bedrag van € 11.100,- van derden ontvangen voor het boeken van vliegtickets naar de Dominicaanse Republiek. Ten slotte heeft de betrokkene hand- en spandiensten verricht en heeft hij geld van zijn partner in Spanje opgestuurd gekregen. Het een en ander betekent dat de betrokken contante gelden een legale oorsprong hebben, waardoor de gehele ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren
Het is niet onaannemelijk dat het bedrag van € 6.000,- afkomstig is van de verkoop van een gouden sieraad, dat de betrokkene heeft gekregen van zijn moeder. Dit bedrag zal dus niet worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Drie getuigen hebben bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij weleens contant geld door de betrokkene lieten overboeken naar de Dominicaanse Republiek. Gelet op hun verklaring over de geringe hoogte van het inkomen waar zij toentertijd over beschikten [1] , is het echter ongeloofwaardig dat zij bedragen in de orde van grootte die de verdachte voor hen zou hebben overgeboekt, konden missen. Daar komt bij dat de bedragen die zij noemen niet aansluiten bij de bedragen die de verdachte volgens het aanvullend proces-verbaal naar de Dominicaanse Republiek heeft overgeboekt. De verklaring is ongeloofwaardig en, bij gebreke van een andere, legale, herkomst, moet worden geoordeeld dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn.
De stelling dat de betrokkene geld heeft ontvangen van derden om daarmee vliegtickets naar de Dominicaanse Republiek aan te schaffen is eveneens onaannemelijk. De desbetreffende derden hebben als getuige bij de raadsheer-commissaris immers verklaard dat zij hun ticket zelf hebben aangeschaft.
De stelling van de raadsman dat de betrokkene hand- en spandiensten zou hebben verricht en geld opgestuurd zou hebben gekregen van zijn partner in Spanje is niet nader onderbouwd, zodat daar aan moet worden voorbijgegaan.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van hetgeen is opgenomen in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 19 maart 2020 opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (hierna: het rapport), met inachtneming van het bovenstaande. Dit is een berekening waarin de contante geldstromen van de betrokkene in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 juli 2017 inzichtelijk zijn gemaakt, de zogenoemde (eenvoudige) kasopstelling.
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
Beginsaldo contant geld
Na analyse van de belastinggegevens van de betrokkene blijkt dat hij over het jaar 2014 een bedrag van
€ 531,- aan inkomsten had. Dit bedrag staat niet in verhouding tot de kosten voor levensonderhoud, waardoor het beginsaldo voor de berekening op € 0,- wordt vastgesteld. [2]
Legale contante ontvangsten
Er zijn geen legale contante ontvangsten van de betrokkene bekend. [3]
Legale contante opnamen
Na analyse van de bankafschriften van de betrokkene blijkt dat hij in de onderzoeksperiode een bedrag van in totaal € 14.820,- contant heeft opgenomen. [4] Dit bedrag wordt in de kasopstelling meegenomen als legale contante inkomsten van de betrokkene.
Eindsaldo contant geld
Bij de doorzoeking van 5 juli 2017 in de woning van de betrokkene is een contant geldbedrag van € 6.600,- aangetroffen. [5] Zoals reeds overwogen en in afwijking van het rapport acht het hof het aannemelijk dat de betrokkene een gouden sieraad heeft verkocht voor € 6.000,-, waardoor dit bedrag als een legale inkomst wordt gezien en niet wordt meegerekend bij het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Legale ontvangsten à € 14.820,-
-/- eindsaldo contant geld à € 600,-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven: € 14.220,-
Werkelijke contante uitgaven
Contante stortingen
Na analyse van de bankrekeningen van betrokkene is gebleken dat hij in totaal € 32.750,- heeft gestort op zijn bankrekening. [6] Dit bedrag zal worden meegenomen in de kasopstelling.
Contante uitgaven
Uit het strafrechtelijk financieel onderzoek is gebleken dat de betrokkene in de onderzoeksperiode een bedrag van € 16.359,- via money transfers naar de Dominicaanse Republiek heeft verzonden. [7] Nu niet aannemelijk is dat dit bedrag geld betreft van familieleden en vrienden, zal dit bedrag worden opgenomen in de kasopstelling als een door de betrokkene zelf gedane contante uitgave.
Totale contante uitgaven à € 32.570,- + € 16.359,- = € 48.929,-
Het contante geldbedrag dat is uitgegeven door de betrokkene wordt afgetrokken van het bedrag dat de betrokkene beschikbaar had voor het doen van uitgaven:
€ 14.220 - € 48.929,- =
€ 34.709,-
Het bedrag dat overblijft is het bedrag waarvan wordt aangenomen dat dit een criminele herkomst heeft. Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel aldus op
€ 34.709,-

Verplichting tot betaling aan de Staat

Overschrijding redelijke termijn
Op 24 augustus 2017 heeft de officier van justitie een vordering gedaan tot het instellen van een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek, waarna tevens het conservatoir beslag is gehandhaafd. [8] Hiervan is de betrokkene op de hoogte geraakt. Op 7 juli 2020 heeft de politierechter uitspraak gedaan in de ontnemingszaak. Aldus is de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna een jaar overschreden. Derhalve zal het hof de termijnoverschrijding met 10% van het wederrechtelijk verkregen voordeel compenseren in de vaststelling van de verplichting tot betaling.
€ 34.709,- – 10% = € 31.238,-
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van (afgerond) € 31.000,-.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
34.709,00 (vierendertigduizend zevenhonderdnegen euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 31.000,00 (eenendertigduizend euro).
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste kan worden gevorderd op
620 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. N.A. Schimmel en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2022.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris van 19 mei 2021; Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris van 19 mei 2021; Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de raadsheer-commissaris van 19 mei 2021.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 19 maart 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], p. 6.
3.Idem, p. 6.
4.Idem, p. 6.
5.Idem, p. 6
6.Idem, p. 7.
7.Idem, p. 7
8.Idem, p. 15