In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het in bezit hebben van een vuurwapen. De politierechter had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 40.709,- aan de Staat. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 januari 2022 heeft de advocaat-generaal de vordering herhaald, terwijl de verdediging aanvoerde dat de betrokkene legale herkomst van de contante gelden kon aantonen. Het hof heeft de verklaringen van de betrokkene en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de herkomst van een deel van de contante gelden ongeloofwaardig was. Het hof heeft de ontnemingsvordering gedeeltelijk toegewezen, maar heeft rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 31.000,-, na compensatie voor de termijnoverschrijding.