ECLI:NL:GHAMS:2022:485

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
23-002578-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeloofwaardige verklaring verdachte en bewijsoverweging vol opzet in drugshandelzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor het opzettelijk binnenbrengen van heroïne in Nederland. De tenlastelegging betrof het feit dat hij op 26 april 2021 op Schiphol een koffer met 6,53 kilogram heroïne had ingevoerd. De verdachte verklaarde dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de koffer, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. Het hof overwoog dat een passagier bekend is met de inhoud van zijn bagage, tenzij bijzondere omstandigheden dit tegenspreken. De verdachte had een onduidelijke en inconsistente verklaring afgelegd over zijn financiële situatie en de omstandigheden van zijn reis naar Zuid-Afrika, waar hij de koffer had verkregen. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002578-21
datum uitspraak: 2 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-112649-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1988,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos, te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft verklaard dat hij via een persoon genaamd ‘[naam 1]’ in een bar in Napels in contact is gekomen met twee voor hem onbekende mannen. Op uitnodiging van deze twee mannen, waaronder een zekere [naam 2], is hij vervolgens voor een korte vakantie naar Johannesburg gegaan. Hiervoor heeft hij € 1.200,00 geleend van zijn broer, waarvan hij onder meer het retourvliegticket naar Johannesburg heeft gekocht. In Zuid-Afrika is hij opgevangen door een hem onbekende persoon genaamd ‘[naam 3]’, waarmee [naam 2] hem in contact had gebracht. [naam 3] had voor hem een 4-sterren hotel geregeld in Johannesburg, waarvoor de verdachte aan [naam 3] geld (ongeveer € 100,00) heeft gegeven voor een verblijf van 4 nachten. Ook zou [naam 3] hem het land laten zien. Tijdens zijn verblijf in Zuid-Afrika heeft de verdachte een (tweede) mobiele telefoon gekocht voor € 65,00, alsmede voor € 200,00 tot € 250,00 aan kleding voor zijn gezin bij [winkel], omdat de kleding in Zuid-Afrika goedkoper is dan in Italië. Omdat de verdachte in het kleine koffertje dat hij op de heenreis had meegenomen, onvoldoende ruimte had om ook de bij [winkel] aangeschafte van de kleding mee te nemen, heeft hij van [naam 3] een koffer gekregen. In die koffer bevond zich al kleding toen hij deze van [naam 3] kreeg. De verdachte heeft vervolgens zijn eigen kleding in de koffer gedaan. In Napels diende hij de koffer aan [naam 2] te geven. Dat zich in die koffer heroïne bevond, wist de verdachte naar eigen zeggen niet.
De raadsvrouw heeft zich in het verlengde van deze verklaring ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van en dus evenmin opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de invoer van heroïne.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 26 april 2021 met een vlucht vanuit Johannesburg (Zuid-Afrika) aangekomen op de luchthaven Schiphol. In de afgesloten en door de verdachte ingecheckte koffer zijn – achter de binnenvoering – sealzakken aangetroffen met daarin 6,53 kilogram van een materiaal bevattende heroïne.
Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken, bijvoorbeeld als aannemelijk wordt dat die passagier met die inhoud niet bekend was. Het hof is van oordeel dat die omstandigheden zich hier niet voordoen, omdat het de door de verdachte gepresenteerde lezing van de verdachte ongeloofwaardig acht. Daarbij heeft het hof het volgende betrokken:
  • De verdachte had ten tijde van zijn reis naar Zuid-Afrika beperkte financiële mogelijkheden. Zo heeft hij tegenover de Koninklijke Marechaussee verklaard dat het moeilijk was om van zijn inkomsten geld te sparen, hij ook geen spaargeld had en hij en zijn gezin elke maand “net aan doorkwamen”. Ondanks die financiële krapte, zou de verdachte, die nog nooit in een ander land was geweest, (relatief veel) geld van zijn broer hebben geleend om een kostbare reis te maken.
  • Gezien die krappe financiële situatie is het bevreemdend dat de verdachte in Zuid-Afrika voor € 200,00 tot € 250,00 aan kleding heeft gekocht bij winkelketen [winkel]. Dit bevreemdt temeer nu deze kleding, zo is van algemene bekendheid, in Europa – en dus ook in verdachtes thuisland Italië – overal verkrijgbaar is. Bovendien beschikte de verdachte op dat moment niet over een koffer waarin hij deze kleding mee terug naar Italië kon nemen.
  • De verdachte heeft tegenover de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij in Zuid-Afrika in een 4-sterren hotel verbleef en dat hij dat verblijf met zijn eigen geld had betaald. Uit berichten in de telefoon van de verdachte blijkt echter dat hij de dag na aankomst in Zuid-Afrika in plaats van een 4-sterren hotel in een huis zonder douche buiten de stad verbleef (‘een verschrikkelijke plek’), en dat hij daarbij boos berichten verstuurde waarin onder andere stond: ‘deze waren niet de afspraken’ en ‘ik kan er niet meer tegen’, ‘vervroeg de tijden’ en ‘ik wil weg’.
  • De verdachte heeft in de verschillende stadia van de strafprocedure niet consistent verklaard over de hoeveelheid geld die hij in Zuid-Afrika ter beschikking had, de wijze van verkrijging (lenen of kopen) van de koffer, en het doel van aanschaf van de in Zuid-Afrika door hem gekochte telefoon.
Gelet op dit alles schuift het hof de door de verdachte gepresenteerde lezing terzijde en neemt, gelet op voornoemd uitgangspunt, als vaststaand aan dat de verdachte wist dat zich in de door hem meegevoerde koffer heroïne bevond. Bij dat laatste past dat (i) de verdachte zich erg zenuwachtig gedroeg tijdens de douanecontrole op Schiphol, (ii) hij naar zijn vrouw een foto van de kleding van [winkel] stuurde en daarbij schreef: ‘Nu is het genoeg anders lukt het ons niet met het gewicht begrepen?’, en (iii) uit een door hem verstuurd bericht blijkt dat hij ongerust was over de terugreis.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met vol opzet heroïne in Nederland heeft ingevoerd.
Het tot vrijspraak strekkende verweer, dat uitgaat van de ongeloofwaardig bevonden lezing van de verdachte, wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 april 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als opgelegd in eerste aanleg.
De raadsvrouw heeft het hof bij wijze van strafmaatverweer verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder dat de verdachte geen justitiële achtergrond heeft en dat een lange detentie een zware last vormt voor hem en zijn gezin met jonge kinderen, van wie één speciale zorg behoeft. Daarnaast is naar voren gebracht dat de verdachte niet het grote brein achter de invoer is geweest, maar door een organisatie voor het karretje is gespannen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 6,53 kilogram heroïne. Gezien de hoeveelheid van de ingevoerde heroïne, moet deze bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in heroïne gaan daarnaast gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder gewelds- en levensdelicten. Daarnaast plegen gebruikers van heroïne niet zelden strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor de invoer van een hoeveelheid van 6.000 tot 7.000 gram harddrugs wordt daarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 tot 42 maanden genoemd. De door de rechtbank opgelegde straf loopt daarmee in de pas. Het hof ziet in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd geen reden om ten gunste van de verdachte af te wijken van voornoemde Oriëntatiepunten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. J.J.J. Schols en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2022.
mr. P.E. de Wildt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.