In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats was en thans gedetineerd is in de P.I. Ter Apel, was eerder op 30 september 2021 veroordeeld voor het ongewenst verblijf in Nederland. De tenlastelegging betrof het feit dat de verdachte op of omstreeks 19 september 2021 in Amsterdam verbleef, terwijl hij wist dat hij op grond van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het een andere bewijsconstructie hanteert. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, omdat er geen omstandigheden waren die deze uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, en de advocaat-generaal had gevorderd dat dit vonnis zou worden bevestigd. Het hof heeft echter, na afweging van de ernst van het feit en de omstandigheden, besloten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend was. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak om de samenleving te beschermen tegen ongewenst verblijf van vreemdelingen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 197 van het Wetboek van Strafrecht.