ECLI:NL:GHAMS:2022:471

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
23-004351-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor bedreiging en mishandeling na problematische relatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, Mohamed, was beschuldigd van bedreiging en mishandeling van een slachtoffer, met wie hij een problematische relatie had. De tenlastelegging omvatte bedreigingen met de dood en mishandeling op verschillende data in 2018. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 18 december 2020 en 1 februari 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf had geëist. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewijsvoering niet de vereiste mate van overtuiging bood om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen voornamelijk afkomstig waren van personen met een belang in de zaak, wat de betrouwbaarheid van het bewijs in twijfel trok. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de kosten voor beide partijen bepaald.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004351-19
datum uitspraak: 15 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-129271-19 tegen
Mohamed [verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 december 2020 en 1 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 11 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je kapot" en/of "Ik maak je dood" en/of "Hier ga ik je begraven", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen haar gezicht en/of hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen en/of die [slachtoffer] aan haar haren te trekken en/of haar haren uit te trekken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof stelt vast dat de verdachte en de aangeefster al jarenlang met elkaar in onmin leven. In 2010 zijn zij gescheiden en is de woning aan [woonplaats] in Amsterdam bij kort gedingvonnis van
17 november 2010 toegewezen aan de verdachte. De aangeefster moest de woning verlaten en is toen, samen met hun drie kinderen, in Tunesië gaan wonen. In 2012 is zij met de kinderen teruggekeerd naar Nederland en op 13 november 2012 weer ingeschreven in de woning van de verdachte aan [woonplaats]. De aangeefster en de verdachte hebben toen opnieuw een relatie gekregen. De laatste jaren heeft zich echter wederom een problematische relatie ontwikkeld waarbinnen de aangeefster en de verdachte veel ruzie maakten en niet langer wilden samenwonen. Een en ander heeft er onder meer toe geleid dat er opnieuw een procedure is gevoerd over de vraag wie er in de woning mocht blijven wonen. In die procedure is – kort gezegd – de aangifte tegen de verdachte opgevoerd als één van de argumenten op grond waarvan de aangeefster betoogde dat de woning aan haar zou moeten worden toegewezen.
Gelet op deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat de potentiële bewijsmiddelen in de kern vrijwel volledig zijn terug te voeren op personen die een belang (kunnen) hebben bij toewijzing van de woning aan de aangeefster (namelijk de aangeefster en haar zoon [naam zoon]), heeft het hof op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet de voor een bewezenverklaring vereiste mate van overtuiging gekregen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder 1 en 2 is tenlastegelegd. Het hof zal de verdachte daarom van beide feiten vrijspreken.
Ten overvloede merkt het hof op dat deze vrijspraak niet betekent dat het hof heeft vastgesteld dat de aangeefster en haar zoon niet de waarheid hebben verklaard, maar slechts dat de vereiste mate van overtuiging die nodig is om de verdachte te kunnen veroordelen, ontbreekt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. P.F.E. Geerlings en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 februari 2022.
mr. P.F.E. Geerlings en mr. L.I.M. van Bergen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.