Op 9 februari 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 december 2018 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die is aangeklaagd op basis van verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikelen 23, 24, 24a, 24c, 36f, 57, 310 en 311. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd voor wat betreft de straf en heeft in die zin opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00 en 25 dagen hechtenis, waarbij de hechtenis kan worden vervangen door betaling van de geldboete in drie termijnen van € 500,00 per maand.
Het hof heeft de beslissing van de politierechter voor het overige bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn gedaan. Tevens is bepaald dat, indien er cassatie wordt ingesteld, het hof de bewijsmiddelen zal uitwerken. Dit betekent dat het hof de relevante bewijsstukken zal toelichten en verduidelijken in het geval van een hoger beroep bij de Hoge Raad. De uitspraak is gedaan in een enkelvoudige strafkamer, wat betekent dat één rechter de beslissing heeft genomen, bijgestaan door de griffier.