ECLI:NL:GHAMS:2022:416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
200.294.088/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris wegens trage afwikkeling van een nalatenschap en ontzetting uit het ambt

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen een notaris die verantwoordelijk was voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster, die in 2007 overleed zonder testament. Klager, de neef van erflaatster, diende in 2019 een eerste tuchtklacht in tegen de notaris vanwege de trage afwikkeling van de nalatenschap. Deze klacht werd gegrond verklaard, wat resulteerde in een schorsing van de notaris voor een week. Ondanks deze maatregel bleef de notaris in gebreke, wat leidde tot een tweede klacht van klager. De kamer voor het notariaat oordeelde dat de notaris zijn plichten niet nakwam en legde de maatregel van ontzetting uit het ambt op. De notaris ging in hoger beroep, maar het hof bevestigde de beslissing van de kamer. Het hof oordeelde dat de notaris het vertrouwen in het notariaat ernstig had beschadigd door zijn onprofessionele handelen en dat de opgelegde maatregel proportioneel was. De notaris werd ook veroordeeld tot betaling van proceskosten aan klager en de kamer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.294.088/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2020/46
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 februari 2022
inzake
[oud-notaris],
thans oud-notaris te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede,
tegen
[klager],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de notaris en klager genoemd.

1.De zaak in het kort

Erflaatster is in 2007 overleden zonder testament. Erflaatster was niet gehuwd of als partner geregistreerd en zij had geen afstammelingen achtergelaten. Doordat zij uit een grote familie kwam, waren er veel wettige erfgenamen. De moeder van klager is een nicht van erflaatster. Zij heeft de notaris in 2007 gevraagd een verklaring van erfrecht op te stellen. In 2012 is de notaris benoemd tot vereffenaar van de (eenvoudige) nalatenschap van erflaatster. In 2017 is de moeder van klager overleden met achterlating van klager als haar enige erfgenaam. Op dat moment was de nalatenschap van erflaatster nog (steeds) niet afgewikkeld. In 2018 is de nalatenschap van erflaatster door alle erfgenamen beneficiair aanvaard. Omdat klager niet tevreden was over de voortgang van de afwikkeling/vereffening van de nalatenschap en de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden verrichtte, heeft hij in 2019 bij de kamer een eerste tuchtklacht tegen de notaris ingediend. Deze klacht is gegrond verklaard en aan de notaris is de tuchtmaatregel van schorsing voor de duur van een week opgelegd. Ondanks zijn toezegging bij de mondelinge behandeling van de eerste tuchtklacht en al zijn toezeggingen nadien, heeft de notaris de nalatenschap nog altijd niet afgewikkeld. Klager heeft daarom opnieuw een tuchtklacht ingediend tegen de notaris. Klager verwijt de notaris onder andere dat hij – na de eerdere beslissing van de kamer – zijn plichten nog steeds niet nakomt, is blijven volharden in zijn onprofessionele handelen en dertien jaren na het overlijden van erflaatster nog geen prestatie heeft aangetoond.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De notaris heeft op 7 mei 2021 een beroepschrift – met bijlage – en op 14 juli 2021 een aanvullend beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 12 april 2021 (ECLI:NL:TNORSHE:2021:6). Klager heeft op 24 september 2021 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.2.
Op 29 november 2021 zijn namens de notaris twee nadere producties ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 december 2021. De notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, en klager zijn verschenen. Zowel de gemachtigde van de notaris als klager hebben het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Op 14 juni 2007 is mevrouw [X] (hierna: erflaatster) op 77-jarige leeftijd overleden. Zij woonde in een woonzorgcentrum. Haar vermogen was onder bewind gesteld; de stichting Beschermingsbewind meerderjarigen was bewindvoerder. Haar vermogen bestond uit een eenvoudige inboedel en banksaldi; er waren geen noemenswaardige schulden. Erflaatster is niet gehuwd of als partner geregistreerd geweest en zij heeft geen afstammelingen achtergelaten. Zij heeft niet bij testament over haar nalatenschap beschikt en – naar later blijkt – als haar erfgenamen bij versterf achtergelaten 45 (achter)neven en (achter)nichten, onder wie de moeder van klager.
3.2.
Na het overlijden heeft de moeder van klager het kantoor van de notaris benaderd met het verzoek een verklaring van erfrecht op te stellen en heeft zij sieraden van erflaatster afgegeven op het kantoor van de notaris. In de urenstaten van de notaris en zijn medewerkers (hierna: de urenstaten) is vermeld dat de inboedel van erflaatster op 25 juni 2007 is geïnventariseerd.
3.3.
In het boedelregister is geregistreerd dat de notaris vanaf 12 juli 2007 bij de nalatenschap van erflaatster betrokken is. In de urenstaten is vermeld dat een medewerker van de notaris de sieraden op 17 juli 2007 naar een juwelier heeft gebracht en deze daar op 19 juli 2007 weer heeft opgehaald. De notaris is een onderzoek gestart naar de vraag wie de versterferfgenamen zijn in deze nalatenschap.
3.4.
De kantonrechter in de rechtbank Breda heeft de notaris benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap (beschikking van 9 juli 2012). De bewindvoerder heeft aan de notaris bij brief van 3 augustus 2012 opgave gedaan van het saldo in beheer per overlijdensdatum en van de inkomsten en uitgaven nadien. Deze brief bevat het volgende overzicht:

Saldo per 14-06-2007
214.908,80
Inkomsten
Rentebaten
32.273,09
Belastingdienst
854,00
Sociale Verzekeringsbank
301,34
Zorgverzekeraar
115,00
33.543,43
248.452,23
Uitgaven
Begrafeniskosten
4.463,96
Opslagkosten
4.414,50
Notariskosten
2.503,11
Stichting [A]
522,50
Bureau voor Genealogie
116,70
[B] Assurantiën
34,38
Bankkosten
12,00
Gemeente Leerdam
6,81
Lloyds Apotheken
0,85
12.074,81
Saldo [… ] Bank […]
236.377,42
De bewindvoerder heeft het resterende saldo vervolgens overgeboekt naar de kwaliteitsrekening van de notaris.
3.5.
In de urenstaten is vermeld dat medio augustus 2012 een horloge is afgegeven op het notariskantoor en dat op 23 augustus 2012 een horloge is getaxeerd door dezelfde juwelier die ook de sieraden had getaxeerd. Vanaf augustus 2012 is er volgens de urenstaten intern overleg geweest over de (beëindiging van de) opslag van de inboedel, de taxatie daarvan, de veiling van glaswerk en is er telefonisch contact geweest met [C] . In een renteberekening van de notaris staat vermeld dat in september en oktober 2012 bedragen zijn betaald aan onder meer [bedrijf] (een verhuis- en opslagbedrijf) en [taxateur] (een taxateur) en dat de voorlopige aanslag voor het recht van successie (verder gemakshalve: erfbelasting) van 16 oktober 2012 van € 10.806,00 is betaald. De opbrengst van de veiling (€ 104,00) is in januari 2013 overgemaakt naar de kwaliteitsrekening van de notaris.
3.6.
De moeder van klager heeft bij notariële akte van 4 december 2013 aan klager volmacht verleend om namens haar rechtshandelingen te verrichten, waaronder het afwikkelen van nalatenschappen die aan haar zijn toegevallen en het (beneficiair) aanvaarden of verwerpen daarvan. In die hoedanigheid heeft klager op 26 juni 2017 een verklaring/boedelvolmacht ondertekend, waarbij hij de nalatenschap van erflaatster namens zijn moeder beneficiair heeft aanvaard en waarbij een boedelvolmacht aan de notaris is verleend.
3.7.
Op 3 september 2017 is de moeder van klager overleden. Klager is haar enige erfgenaam.
3.8.
Op 9 april 2018 is bij de griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een akte opgemaakt waarbij is verklaard dat de nalatenschap van erflaatster beneficiair is aanvaard. Een afschrift van die verklaring is op 1 mei 2018 geregistreerd in het boedelregister van die rechtbank.
3.9.
Omdat klager niet tevreden was over de voortgang van de afwikkeling/vereffening van de nalatenschap en de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden verrichtte, heeft hij op 12 maart 2019 bij de kamer een (eerste) klacht tegen de notaris ingediend (kenmerk: SHE/2019/15). Die klacht is op 19 augustus 2019 mondeling behandeld door de kamer.
3.10.
Op 13 september 2019 heeft een medewerkster van de notaris een nieuwsbrief aan de erfgenamen toegezonden met een concept van de verklaring van erfrecht in de nalatenschap van erflaatster (hierna ook: de verklaring van erfrecht). Daarbij heeft zij onder meer meegedeeld dat alle erfgenamen in beeld zijn en dat de volgende nieuwsbrief medio november 2019 kan worden verwacht.
3.11.
Bij beslissing van 21 oktober 2019 heeft de kamer de eerste klacht van klager gegrond verklaard en aan de notaris de tuchtmaatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt opgelegd voor de duur van een week. De kamer heeft de notaris daarbij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 100,00 aan klager in verband met de kosten van klager en het door klager betaalde griffierecht. De overige verzoeken van klager zijn niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing (hierna ook: de eerdere beslissing) is geen hoger beroep ingesteld.
3.12.
Op 19 november 2019 heeft een medewerkster van de notaris een volgende nieuwsbrief aan de erfgenamen toegezonden met een aangepast concept van de verklaring van erfrecht, waarbij zij onder meer heeft meegedeeld dat zij inmiddels van alle erfgenamen een reactie had ontvangen, dat zij de Belastingdienst had geïnformeerd over de wijziging van een aantal van de gerechtigden tot de nalatenschap door het overlijden van erfgenamen en dat de volgende nieuwsbrief zo nodig medio februari 2020 kon worden verwacht.
3.13.
Bij e-mail van 19 november 2019 heeft een medewerkster van de notaris klager bericht dat was geconstateerd dat er na het overlijden van zijn moeder (op 3 september 2017) geen verklaring van erfrecht was opgesteld, terwijl deze wel nodig was om de verklaring van erfrecht in verband met het overlijden van erflaatster te kunnen opstellen. Deze medewerkster heeft aangeboden kosteloos een “onderhandse” verklaring van erfrecht op te stellen of een officiële verklaring van erfrecht waaraan wel kosten verbonden waren. Klager heeft haar bij e-mail van 20 november 2019 bericht dat een “onderhandse” verklaring het meest praktisch leek. Deze is op 26 november 2019 opgesteld.
3.14.
Eveneens op 26 november 2019 heeft de notaris de verklaring van erfrecht in verband met het overlijden van erflaatster gepasseerd. Daarin staat onder meer vermeld dat na het overlijden van erflaatster drie erfgenamen zijn overleden (in 2008 en 2017, onder wie de moeder van klager) en dat klager voor 420/8.400e deel in de nalatenschap gerechtigd is. De verklaring van erfrecht maakt melding van 36 erfgenamen. Daarna heeft de notaris aangifte gedaan voor de erfbelasting.
3.15.
Klager heeft het kantoor van de notaris bij e-mail van 2 december 2019 bericht naar welk rekeningnummer de notaris de uit hoofde van de eerdere beslissing verschuldigde vergoeding kan overschrijven.
3.16.
Bij e-mail van 10 december 2019 heeft klager de notaris erop gewezen dat die vergoeding uiterlijk op 18 december 2019 op zijn rekening bijgeschreven moest zijn.
3.17.
Omdat het bedrag van € 100,00 in januari 2020 nog niet door de notaris was betaald, heeft klager contact opgenomen met de kamer. Op 13 januari 2020 heeft de kamer klager meegedeeld desgewenst een grosse van de eerdere beslissing te kunnen afgeven. Bij e-mail van 4 februari 2020 heeft klager de notaris zelf nogmaals een betalingsherinnering gestuurd en hem gevraagd het bedrag van € 100,00 uiterlijk op 13 februari 2020 aan hem te betalen.
3.18.
De Belastingdienst heeft op 18 februari 2020 een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd en op 25 februari 2020 een definitieve aanslag erfbelasting.
3.19.
Bij e-mail van 26 februari 2020 heeft klager de notaris een aanmaning gestuurd en hem nogmaals verzocht het bedrag van € 100,00 uiterlijk op 4 maart 2020 te betalen.
3.20.
Een medewerkster van de notaris heeft op 27 februari 2020 een nieuwsbrief aan de erfgenamen toegezonden waarbij zij onder meer heeft meegedeeld dat de notaris de verklaring van erfrecht had gepasseerd, dat nadien een van de erfgenamen ( [Y] ) was overleden en dat definitief bekend was geworden welk bedrag verschuldigd was aan erfbelasting. Daarbij heeft zij meegedeeld dat de volgende nieuwsbrief zo nodig medio mei 2020 kon worden verwacht.
3.21.
Op 3 maart 2020 heeft de notaris het genoemde bedrag van € 100,00 overgeboekt naar de rekening van klager.
3.22.
Naar aanleiding van de nieuwsbrief van 27 februari 2020 heeft klager de medewerkster van de notaris bij e-mail van 13 maart 2020 de volgende vragen gesteld:
  • Naar mijn mening vertraagt het overlijden van de heer [Y] de afwikkeling van de nalatenschap van [X] niet daar zijn erfdeel eenvoudigweg aan zijn erfgenamen toekomt. Graag uw bevestiging. Mocht ik me vergissen dan graag uw toelichting en tevens het verzoek de andere erfdelen van [X] op korte termijn, binnen drie maanden, zoveel mogelijk uit te keren.
  • U schrijft dat de erfbelasting op 25 februari definitief is geworden, dat er geen schulden openstaan. Dit impliceert m.i. dat zaken als boedelbeschrijving, uitdelingslijst, rekening en verantwoording, en de aangifte erfbelasting eveneens definitief zijn geworden. Graag ontvang ik van al deze stukken een kopie.
  • Mede omdat uw kantoor conform boedelregister sinds 12 juli 2007 bij deze nalatenschap betrokken is verwacht ik dat uw financiële verantwoording de hele periode vanaf moment van overlijden bestrijkt. Ook dienen alle renten die sindsdien op dit tegoed zijn uitgekeerd, inclusief de periode voorafgaand aan augustus 2012, te worden uitgekeerd aan de erfgenamen. Graag uw bevestiging.
Ik zie uit naar uw antwoord, hopelijk binnen 1 of 2 weken.
3.23.
Daarna heeft klager de notaris en diens medewerkster bij e-mail van 7 april 2020 verzocht alsnog voor 17 april 2020 te reageren op de vragen in zijn e-mail van 13 maart 2020.
3.24.
Bij aangetekende brief van 5 juni 2020 heeft klager de notaris erop gewezen dat hij de toegezegde nieuwsbrief van medio mei 2020 niet had ontvangen en heeft hij de notaris dringend gevraagd uiterlijk 26 juni 2020 te reageren op vier vragen, die in de kern overeenkomen met de hiervoor geciteerde vragen in zijn e-mail van 13 maart 2020. Ook heeft klager gevraagd om documentatie waaruit onomstotelijk blijkt dat het batig saldo van de nalatenschap nog intact is en dat deze gelden op de datum van zijn brief op de kwaliteitsrekening van de notaris staan. Verder heeft klager de notaris gevraagd te bevestigen dat hij zijn erfdeel uiterlijk 31 juli 2020 zal overmaken naar zijn bankrekening, dan wel een onderbouwde verklaring te geven waarom dit niet mogelijk is. Daarbij heeft klager meegedeeld dat hij bij het uitblijven van een (behoorlijke) reactie van de notaris melding zal maken/aangifte zal doen bij de autoriteiten en heeft klager de notaris aansprakelijk gesteld voor schaden en kosten. De notaris heeft niet op dit verzoek van klager gereageerd.
3.25.
Op 27 juli 2020 (na indiening van deze tweede klacht bij de kamer) heeft de notaris klager gevraagd hem terug te bellen. In reactie op dat terugbelverzoek heeft klager de notaris diezelfde dag per e-mail bericht dat hij alle contact met hem per e-mail of brief wil laten verlopen. Vervolgens heeft de notaris klager bij e-mail van 28 juli 2020 meegedeeld dat hij de heer [D] (hierna: [D] ), die volgens de notaris sinds meerdere jaren betrokken is bij het beleid en de managementondersteuning van het notariskantoor, had gevraagd namens hem contact op te nemen met klager om te streven naar een afronding op korte termijn.
3.26.
Klager en [D] hebben op 29 juli 2020 telefonisch contact met elkaar gehad. Bij e-mail van 8 augustus 2020 heeft [D] in overleg met de notaris gereageerd op de door klager in zijn brief van 5 juni 2020 gestelde vragen, waarbij hij heeft meegedeeld dat de erfgenamen op 8 of 9 augustus 2020 een nieuwsbrief zullen ontvangen met informatie over de laatste stand van zaken. In reactie op het verzoek van klager om zijn erfdeel uit te betalen, heeft [D] hem als volgt bericht:

U geeft aan dat niets de uitkering van de nalatenschap nog tegenhoudt.
  • U heeft hierin ten dele gelijk. De laatste berekeningen zijn uitgevoerd en de nieuwsbrief met de afrondende informatie is nu klaar; helaas was dat nog niet op het moment dat u de vragen stelde.
  • De notaris legt in de nieuwsbrief de stand van zaken uit en geeft aan wat de laatste stappen zullen zijn.
  • Per erfgenaam zal de exacte berekening worden gedeeld en het persoonlijk te ontvangen bedrag worden gecommuniceerd.
  • Indienalleerfgenamen zich kunnen vinden in het uitkeringsvoorstel van de notaris en eenieder zijn/haar schriftelijk akkoord daarop heeft gegeven, kan (en zal) de notaris binnen drie werkdagen,na ontvangst van de laatste akkoordverklaring, de gelden naar de individuele erfgenamen overboeken.
3.27.
Bij e-mail van 8 augustus 2020 heeft de notaris een nieuwsbrief met bijlagen aan klager toegestuurd. In de nieuwsbrief wordt onder meer vermeld dat er op dat moment € 169.434,73 op de boedelrekening staat, te vermeerderen met € 4.424,46 aan nog te boeken rente, waarop de vergoeding voor de dienstverlening van de notaris (begroot op € 62.724,27) nog in mindering moet worden gebracht. In verband met dit honorarium heeft de notaris het volgende meegedeeld:

Om tot een nu spoedige afronding te komen, werken wij aan een voorstel waarbij ik het mij toekomende honorarium uit coulance zou verminderen, ik denk hierbij aan een reductie van 25%, aangezien ik mij realiseer dat de benodigde en gebruikte tijd voor de afwikkeling van de nalatenschap voor niemand van u aangenaam is geweest.
Ook zou ik om deze reden, alsmede ter wille van onnodige verdere vertraging en kosten, af kunnen zien van mijn vergoeding die ik als vereffenaar voor de uitgevoerde werkzaamheden zou mogen berekenen. Deze vergoeding wordt normaliter door de rechter vastgesteld en brengt weer extra kosten met zich mee en kost de nodige tijd.
Het voordeel hiervan is dat ik bij akkoordbevinding door alle erfgenamen tot uitbetaling kan overgaan. Mijn streven is om 28 augustus 2020 de akkoordverklaringen in mijn bezit te hebben, zodat alsdan 4 september het geld op ieders rekening kan staan.
3.28.
Op 11 augustus 2020 hebben klager en [D] opnieuw telefonisch contact met elkaar gehad en daarna heeft klager de vragen die de nieuwsbrief van 8 augustus 2020 en de bijlagen bij hem hadden opgeroepen, weergegeven in een e-mail aan [D] van diezelfde dag.
3.29.
[D] heeft bij e-mail van 12 augustus 2020 nog enkele financiële stukken aan klager toegestuurd en op zijn vragen gereageerd. Tot slot heeft hij opgemerkt dat de notaris zijn voorstel gestand wil doen, een laatste dossiercontrole wil uitvoeren en vervolgens de erfgenamen persoonlijk over hun erfdeel wil informeren.
3.30.
Enkele uren later heeft klager [D] bij e-mail als volgt bericht:

Dank voor uw informatie. Ik heb deze, zo goed als dat tussen de bedrijven door gaat, doorgenomen. Vooral de brief van de bewindvoerder is verhelderend. Bij de belastingaangiften ging het mij overigens niet om mijn deel, maar over het totaalbedrag waarover belasting wordt berekend.
Alhoewel ik nog wel enkele vragen heb vertrouw ik erop dat diverse partijen voldoende (financiële) controle uitoefenen.
Wat mij betreft zet [oud-notaris] de laatste stappen van de afwikkeling in gang, als besproken. Hopelijk is dit dan over enkele weken eindelijk klaar.
3.31.
Bij daaropvolgende e-mail van 12 augustus 2020 heeft [D] klager onder meer als volgt bericht:

Mag ik vragen of u verder dan ook afziet van het doorzetten van de klacht tegen de notaris? Wellicht nu even aanhouden, hangende de finale afwikkeling en vervolgens intrekken/laten vervallen zodra het geld op uw rekening is bijgeschreven?
3.32.
Naar aanleiding van dit verzoek is er later die dag telefonisch contact geweest tussen [D] en klager. Daarbij heeft klager onder meer meegedeeld dat hij niet bereid is om deze tuchtklacht in te trekken.
3.33.
Bij e-mail van 7 september 2020 heeft een medewerkster van de notaris aan de erfgenamen meegedeeld dat de deadline van 4 september 2020 niet haalbaar is gebleken en dat hard wordt gewerkt aan een concept nieuwsbrief die meer zal vertellen over de huidige stand van zaken en verdere verwachting qua afwikkeling.
3.34.
Op 7 januari 2021 heeft de notaris een (eerste) proces-verbaal van verbetering opgemaakt van de op 26 november 2019 afgegeven verklaring van erfrecht ter verbetering van een aantal onjuistheden.
3.35.
Bij brief van 12 januari 2021 heeft de notaris aan klager zijn voorstel voor eindafwikkeling van de nalatenschap van erflaatster gestuurd. In deze brief herhaalt de notaris tevens zijn pragmatisch voorstel tot vermindering van zijn honorarium met 25%.
3.36.
Op 18 januari 2021 heeft bij de kamer de mondelinge behandeling van de (tweede) klacht van klager plaatsgevonden.
3.37.
Op 23 januari 2021 heeft de notaris de erfgenamen geïnformeerd dat er in de onlangs afgegeven (verbeterde) verklaring van erfrecht een onjuistheid staat en dat hij het eerder gedane voorstel tot eindafrekening intrekt en de stukken gaat bestuderen om tot een nieuw standpunt te komen.
3.38.
Op 18 februari 2021 heeft de notaris een (tweede) proces-verbaal van verbetering opgemaakt van de op 26 november 2019 afgegeven verklaring van erfrecht. Dit procesverbaal heeft de notaris op 19 februari 2021 aan alle erfgenamen toegezonden met een toelichting op de wijzigingen. Ook laat hij weten verder te willen gaan met zijn eerder gedane voorstel tot eindafwikkeling van de nalatenschap en verzoekt eenieder de daarvoor benodigde documenten te ondertekenen.
3.39.
Bij e-mail van 11 juni 2021 heeft klager aan de notaris laten weten niet akkoord te zijn met het (laatste) voorstel van de notaris tot eindafwikkeling van de nalatenschap, nu dit voorstel volgens klager nog steeds fouten bevat. Hij verzoekt de notaris om binnen vier weken een nieuw voorstel op te stellen.
3.40.
De gemachtigde van de notaris heeft op 27 juni 2021 een nieuw afwikkelingsvoorstel gedaan, inhoudende dat in ieder geval 80% van de boedel aan alle erfgenamen als voorschotbedrag wordt uitgekeerd. Klager heeft de gemachtigde van de notaris op 28 juni 2021 laten weten dat hij ook dit afwikkelingsvoorstel onvoldoende vindt, onder meer omdat de gehanteerde bedragen onjuist zijn.
3.41.
Met ingang van 1 februari 2022 is aan de notaris – op eigen verzoek – ontslag uit het ambt verleend.

4.Standpunt van klager

In zijn klaagschrift verwijt klager de notaris (samengevat) dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door na de eerdere beslissing van de kamer:
zich te verzetten tegen tuchtmaatregelen en zijn (wettelijke) plichten niet na te komen, ondanks eerdere berispingen en schorsingen;
te volharden in zijn onbetrouwbare en onprofessionele handelen en niet de juiste, deels ook wettelijk voorgeschreven, werkwijze te hanteren;
dertien jaren na het overlijden van erflaatster nog geen prestatie te hebben aangetoond en de erfgenamen nooit met daartoe geëigende documentatie over hun rechten te hebben geïnformeerd;
de belangen van erfgenamen te schaden en hen (financiële) schade te berokkenen;
de afwikkeling van de nalatenschap bewust in zijn eigen voordeel te traineren en mede hierom informatie achter te houden.
In verband met de handelwijze van de notaris ná indiening van deze tweede klacht en op basis van de financiële informatie die de notaris na indiening van deze klacht aan klager heeft verstrekt, heeft klager zijn klacht bij repliek in eerste aanleg uitgebreid in die zin dat hij de notaris ook verwijt klachtwaardig te handelen door:
6. niet de vereiste zorgvuldigheid te betrachten, onder andere door vragen hardnekkig niet te beantwoorden, informatie achter te houden en een gebrekkige (financiële) administratie te voeren;
7. aan de voorgestelde coulanceregeling de voorwaarde te verbinden dat klager deze klacht eerst intrekt;
8. aan de verdere afwikkeling van de nalatenschap de voorwaarde te verbinden dat klager deze klacht eerst intrekt.
De notaris heeft ermee ingestemd dat ook de klachtonderdelen die bij repliek zijn ingediend door de kamer worden beoordeeld in het kader van deze (tweede) klachtprocedure.
Verder heeft klager de kamer bij repliek gevraagd de notaris te verplichten aan een, door de kamer aan te wijzen, onafhankelijke deskundige alle informatie te verschaffen zodat deze deskundige de nalatenschap alsnog ordentelijk kan afwikkelen, waarbij de notaris wordt verplicht de kosten van deze deskundige voor zijn rekening te nemen en te bepalen dat de notaris als vereffenaar geen recht heeft op loon.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing:
  • de klacht van klager in alle 8 klachtonderdelen gegrond verklaard;
  • de onder 8.22 van de beslissing omschreven uitbreidingen van de klacht (bij de mondelinge behandeling) nietontvankelijk verklaard, omdat deze in een te laat stadium van de procedure zijn ingediend;
  • de onder 12.1 van de beslissing omschreven verzoeken van klager nietontvankelijk verklaard, nu de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) niet in deze mogelijkheid tot het treffen van maatregelen voorziet.
De kamer heeft daarnaast aan de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd
.Voorts heeft de kamer de notaris veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 50,00 aan griffierecht en een bedrag van € 50,00 voor de kosten van klager, alsmede tot betaling van € 3.500,00 aan de kamer in verband met de kosten van de behandeling van de zaak, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Omvang hoger beroep
5.2.
In zijn verweerschrift in hoger beroep verzoekt klager om de onder 8.22 van de bestreden beslissing omschreven uitbreidingen van de klacht (de door de notaris in rekening gebrachte uren stemmen niet overeen met de urenstaten alsmede de beschuldiging van bedrog en/of oplichting) alsnog te beoordelen, nu de door de kamer gesignaleerde “versheid” inmiddels is verstreken. Op grond van artikel 107 lid 4 Wna behandelt het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang. Dit betekent dat het hof slechts een oordeel geeft over de klacht zoals die in eerste aanleg aan de kamer is voorgelegd en door de kamer is beoordeeld. Voor de behandeling in hoger beroep van in eerste aanleg te laat voorgelegde, en daarom niet beoordeelde, klachten is geen plaats. Het hof volgt het oordeel van de kamer dat klager niet-ontvankelijk is in zijn uitbreidingen van de klacht.
Verzoeken klager tot treffen van maatregelen niet-ontvankelijk
5.3.
Met de kamer is het hof van oordeel dat de Wna niet de mogelijkheid biedt om de door klager gevraagde maatregelen (verzoek om aanwijzing onafhankelijke deskundige, zodat deze de nalatenschap kan afwikkelen op kosten van de notaris alsmede verzoek te bepalen dat aan de notaris als vereffenaar geen loon toekomt) te treffen. De kamer heeft klager daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard in deze verzoeken.
Strafmaatverweer
5.4.
Het hoger beroep van de notaris richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de kamer omtrent de opgelegde maatregel. Sinds de beslissing van de kamer heeft zich een aantal feiten en omstandigheden voorgedaan waardoor de notaris ervoor heeft gekozen alleen in hoger beroep te komen tegen de aan hem opgelegde maatregel. Gelet op het vorenstaande zal het hof enkel de door de kamer opgelegde maatregel bespreken. Het hof ziet overigens geen reden ten aanzien van de klachtonderdelen 1 tot en met 8 anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan.
Maatregel
5.5.
De notaris heeft ter ondersteuning van zijn verzoek om een mildere maatregel dan de kamer heeft opgelegd, naar voren gebracht dat hij op dit moment al de nadelige gevolgen van zijn handelen ondervindt (een schorsing van twee maanden vanwege een andere tuchtklacht alsmede het – vrijwillige – faillissement van zijn praktijkvennootschap en de daarmee samenhangende schorsing als notaris). Daarbij is de notaris niet langer verantwoordelijk voor het voeren van de praktijk, waardoor van herhaling van het handelen in verband waarmee de klachten gegrond zijn verklaard geen sprake kan zijn. Inmiddels heeft de notaris ook een verzoek tot ontslag ingediend en is aan hem met ingang van 1 februari 2022 ontslag verleend. Wel wil de notaris graag zijn carrière binnen het notariaat voortzetten, bijvoorbeeld als notarieel jurist in loondienst. Indien het hof de door de kamer opgelegde maatregel zou bevestigen, dan zou dit in verband met de KNB-beleidsregel integere beroepsuitoefening van 10 juli 2013 niet mogelijk zijn. De notaris heeft voorts erop gewezen dat hij nimmer geknoeid heeft met de derdengelden noch een zorgwekkende liquiditeitspositie heeft gekend. Ten slotte heeft de notaris aangegeven dat het hem spijt dat klager nog steeds kampt met een onafgewikkelde nalatenschap. De notaris heeft altijd goede intenties gehad om tot een oplossing te komen. Een ontzetting is niet de maatregel die in het wettelijk kader proportioneel is voor de tuchtrechtelijk laakbare gedraging, aldus de notaris.
5.6.
In zijn verweerschrift handhaaft klager zijn klacht ten volle. Klager is nog steeds van mening dat ontzetting uit het ambt de enige rechtvaardige tuchtmaatregel tegen de notaris is. Zijn handelwijze en gedrag, versterkt door recidive en het feit dat hij zich kans op kans niet heeft verbeterd, maken een verbod (niet slechts zijn wens) op het uitoefenen van het notarisambt immers noodzakelijk, aldus klager.
5.7.
De kamer heeft geoordeeld dat de notaris het vertrouwen dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen in ernstige mate heeft beschadigd en dat hij de belangen van klager niet met de grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft behartigd. De kamer heeft dit de notaris zeer ernstig aangerekend, vooral ook omdat de tuchtrechter eerder tuchtmaatregelen aan de notaris heeft opgelegd. De diverse opgelegde tuchtmaatregelen hebben niet geleid tot de daarmee beoogde gedragsverandering. In deze zaak heeft de notaris naar het oordeel van de kamer wederom een hoge mate van desinteresse tentoongespreid. Dat de notaris in de periode tussen de eerste beslissing en de indiening van de tweede klacht zelfs niet de moeite heeft genomen om te reageren op de berichten van klager, heeft de kamer geschokt. Daarom heeft de kamer geoordeeld dat het ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in de zorgvuldige vervulling van het notarisambt noodzakelijk is de tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen aan de notaris.
5.8.
Het hof sluit zich bij deze overwegingen aan en maakt die tot de zijne. De notaris heeft het maatschappelijk vertrouwen in de beroepsgroep beschadigd door een van de kernwaarden van het beroep – zorgvuldigheid – zeer ernstig te schenden. Het hof rekent dit de notaris zwaar aan, vooral ook omdat aan de notaris eerder stevige tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd, waaronder zelfs een schorsing ter zake van de eerste tuchtklacht van klager over de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Alleen oplegging van de zwaarste maatregel – ontzetting uit het ambt – is daarop een passende en noodzakelijke reactie. Het hof acht de notaris ongeschikt om het ambt van notaris uit te oefenen, ook al is de notaris inmiddels gedefungeerd. De maatregel van ontzetting uit het ambt verhindert ook een toekomstig optreden van de notaris als kandidaat-notaris of als notarieel jurist. Het hof acht die consequentie passend en geboden. De notaris heeft zichzelf de mogelijkheid ontnomen om nog langer werkzaam te zijn in het notariaat. Ondanks de diverse tuchtmaatregelen, is de notaris niet in staat gebleken om het tij te keren. Hij heeft het zelf zo erop laten aankomen, dat nu geen andere beslissing dan ontzetting uit het ambt passend is.
5.9.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof, evenals de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de notaris gegrond is en dat aan de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt moet worden opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen.
5.10.
De bevestiging van de ontzetting van de notaris uit het ambt brengt mee dat de beslissing van de kamer onherroepelijk wordt. Ingevolge artikel 105 Wna is het aan de kamer om te bepalen op welke datum de aan de notaris opgelegde maatregel van ontzetting uit het ambt van kracht wordt en om dit bij aangetekende brief aan de notaris mee te delen.
Kostenveroordeling
5.11.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.12.
Omdat het hof de klacht gegrond verklaart en de notaris ook een maatregel oplegt, wordt de notaris veroordeeld in de volgende kosten in hoger beroep:
a. a) € 50,00 kosten van klager;
b) € 2.000,00 kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.13.
De notaris dient de kosten van klager in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klager te voldoen. Klager geeft hiervoor een rekeningnummer op aan de notaris.
5.14.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). De termijn waarbinnen en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan, worden door het LDCR schriftelijk aan de notaris meegedeeld.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing, derhalve ook voor wat betreft de veroordeling van de notaris tot betaling van het griffierecht van klager van € 50,00 en van de kosten van klager van € 50,00 en de veroordeling tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer ad € 3.500,00;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klager van zijn kosten in hoger beroep ad € 50,00, binnen vier weken na vandaag;
- veroordeelt de notaris tot betaling van € 2.000,00 aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris wordt meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A.R. Sturhoofd en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022 door de rolraadsheer.