Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Standpunt van de notaris/beroepsgronden
persoonlijkaanspreekt op zijn verplichtingen uit hoofde van de Faillissementswet tot het aanleveren van informatie.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een notaris tegen de beslissing tot schorsing in zijn ambt, die is genomen naar aanleiding van het faillissement van zijn praktijkvennootschap. De praktijkvennootschap van de notaris is op eigen verzoek failliet verklaard, waarna de plaatsvervangend voorzitter van de kamer voor het notariaat de notaris heeft geschorst op grond van artikel 26 lid 1 sub d van de Wet op het notarisambt (Wna). De notaris heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de schorsing niet terecht is, omdat alleen zijn praktijkvennootschap failliet is verklaard en niet hijzelf persoonlijk. Het hof heeft de zaak behandeld op een openbare zitting, waar de notaris en zijn gemachtigde aanwezig waren. De notaris heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota.
Het hof heeft de feiten van de zaak in detail bekeken, waaronder eerdere schorsingsmaatregelen en de omstandigheden rondom het faillissement van de praktijkvennootschap. Het hof oordeelt dat artikel 26 lid 1 sub d Wna ook van toepassing is in het geval van faillissement van de praktijkvennootschap van de notaris, omdat dit een ernstige situatie is die de ambtsuitoefening in gevaar kan brengen. De beroepsgronden van de notaris worden verworpen, en het hof bevestigt de beslissingen van de kamer tot schorsing van de notaris. De notaris heeft geen voldoende argumenten aangedragen die de schorsing zouden kunnen rechtvaardigen, en het hof concludeert dat de kamer terecht heeft besloten tot bekrachtiging van de schorsing.