ECLI:NL:GHAMS:2022:412

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
23-001188-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van medeplichtigheid aan poging tot zware mishandeling en wapenbezit in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 29 april 2020 in het Frederik Hendrikplantsoen te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het schietincident, waarbij een 16-jarige medeverdachte het slachtoffer, [benadeelde], heeft beschoten. De verdachte had de medeverdachte naar de plaats van het schietincident gebracht en had hem een vuurwapen overhandigd. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachte betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden.

Daarnaast heeft het hof een schadevergoeding van € 5.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, als gevolg van de schietpartij. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers van geweldsmisdrijven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001188-21
Datum uitspraak: 10 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-214273-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1999,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De officier van justitie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Tegen de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde bestaan geen bezwaren bij het openbaar ministerie. Namens de verdachte is geen hoger beroep ingesteld. De officier van justitie wordt derhalve, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de behandeling van dit feit, niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep onder 3 gegeven beslissingen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde –tenlastegelegd dat:
1. primair
[medeverdachte] op of omstreeks 29 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, (met zijn mededader(s)) met een vuurwapen meerdere, althans één kogel(s) in het lichaam en/of ledema(a)t(en) van die [benadeelde] heeft geschoten en/of met een vuurwapen meerdere, althans één kogel(s) in de richting van die [benadeelde] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welk feit door verdachte, op of omstreeks 29 april 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, opzettelijk is uitgelokt, immers heeft verdachte (met zijn mededader(s)):
- het plan opgevat en/of besproken en/of een besluit genomen en/of ingestemd met een plan/besluit om die [benadeelde] “bang te maken”, en/of
- het plan opgevat en/of besproken en/of een besluit genomen en/of ingestemd met een plan/besluit om die [benadeelde] “in zijn been te schieten”
- een geldbedrag van € 2000,-, althans enig geldbedrag, in het vooruitzicht gesteld als beloning voor het schieten op die [benadeelde] en/of
- die [medeverdachte] naar het Frederik Hendrikplantsoen gebracht en/of laten brengen om die [benadeelde] te beschieten en/of
- die [medeverdachte] een (doorgeladen) vuurwapen overhandigd om die [benadeelde] te kunnen beschieten en/of - aan die [medeverdachte] het slachtoffer [benadeelde] omschreven en/of
- samen met die [medeverdachte] langs het Frederik Henrikplantsoen gereden om die [benadeelde] aan te kunnen wijzen en/of
- samen met die [medeverdachte] door het Frederik Hendrikplantsoen gelopen om die [benadeelde] aan te wijzen;
1. subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 29 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, (met zijn mededader(s)) met een vuurwapen meerdere, althans één kogel(s) in het lichaam en/of ledema(a)t(en) van die [benadeelde] heeft geschoten en/of met een vuurwapen meerdere, althans één kogel(s) in de richting van die [benadeelde] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 29 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (met zijn mededader(s));
- het plan op te vatten en/of te bespreken en/of te besluiten en/of in te stemmen met een plan/besluit om die [benadeelde] “bang te maken”, en/of
- het plan op te vatten en/of te bespreken en/of te besluiten en/of in te stemmen met een plan/besluit om die [benadeelde] “in zijn been te schieten”
- een geldbedrag van € 2000,-, althans enig geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen als beloning voor het beschieten van die [benadeelde] en/of
- die [medeverdachte] naar het Frederik Hendrikplantsoen te (laten) brengen om die [benadeelde] te beschieten en/of
- die [medeverdachte] een (doorgeladen) vuurwapen te overhandigen om die [benadeelde] te kunnen beschieten en/of
- aan die [medeverdachte] het slachtoffer [benadeelde] te omschrijven en/of
- samen met die [medeverdachte] langs het Frederik Henrikplantsoen te rijden om die [benadeelde] aan te wijzen en/of
- samen met die [medeverdachte] door het Frederik Hendrikplantsoen te lopen om die [benadeelde] aan te wijzen;
1. meer subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 29 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen meerdere, althans één kogel(s) in het lichaam en/of ledema(a)t(en) van die [benadeelde] heeft geschoten en/of met een vuurwapen meerdere, althans één kogel(s) in de richting van die [benadeelde] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welk feit door verdachte, op of omstreeks 29 april 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, opzettelijk is uitgelokt, immers heeft verdachte (met zijn mededader(s)):
- het plan opgevat en/of besproken en/of een besluit genomen en/of ingestemd met een plan/besluit om die [benadeelde] “bang te maken”, en/of
- het plan opgevat en/of besproken en/of een besluit genomen en/of ingestemd met een plan/besluit om die [benadeelde] “in zijn been te schieten”
- een geldbedrag van € 2000,-, althans enig geldbedrag, in het vooruitzicht gesteld als beloning voor het schieten op die [benadeelde] en/of
- die [medeverdachte] naar het Frederik Hendrikplantsoen gebracht en/of laten brengen om die [benadeelde] te beschieten en/of
- die [medeverdachte] een (doorgeladen) vuurwapen overhandigd om die [benadeelde] te kunnen beschieten en/of
- aan die [medeverdachte] het slachtoffer [benadeelde] omschreven en/of
- samen met die [medeverdachte] langs het Frederik Henrikplantsoen gereden om die [benadeelde] aan te kunnen wijzen en/of
- samen met die [medeverdachte] door het Frederik Hendrikplantsoen gelopen om die [benadeelde] aan te wijzen;
1. meest subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 29 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen meerdere, althans één kogel(s) in het lichaam en/of ledema(a)t(en) van die [benadeelde] heeft geschoten en/of met een vuurwapen meerdere, althans één kogel(s) in de richting van die [benadeelde] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 29 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (met zijn mededader(s));
- het plan op te vatten en/of te bespreken en/of te besluiten en/of in te stemmen met een plan/besluit om die [benadeelde] “bang te maken”, en/of
- het plan op te vatten en/of te bespreken en/of te besluiten en/of in te stemmen met een plan/besluit om die [benadeelde] “in zijn been te schieten”
- een geldbedrag van € 2000,-, althans enig geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen als beloning voor het beschieten van die [benadeelde] en/of
- die [medeverdachte] naar het Frederik Hendrikplantsoen te (laten) brengen om die [benadeelde] te beschieten en/of
- die [medeverdachte] een (doorgeladen) vuurwapen te overhandigen om die [benadeelde] te kunnen beschieten en/of
- aan die [medeverdachte] het slachtoffer [benadeelde] te omschrijven en/of
- samen met die [medeverdachte] langs het Frederik Henrikplantsoen te rijden om die [benadeelde] aan te wijzen en/of
- samen met die [medeverdachte] door het Frederik Hendrikplantsoen te lopen om die [benadeelde] aan te wijzen;
2.
hij op of omstreeks 29 april 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki (Atak Arms), model 917, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsmotivering

De volgende feitelijke omstandigheden zijn onbetwist en blijken in voldoende mate uit het dossier, zodat
het hof deze als vaststaand aanneemt.
Op 29 april 2020 vindt een schietincident plaats in het parkje aan het Frederik Hendrikplantsoen in
Amsterdam. Ter plaatse treft de politie twee vechtende mannen aan en worden een wapen alsmede twee
kogels aangetroffen. De vechtende mannen blijken [benadeelde] (hierna: het slachtoffer) en de op dat
moment 16 jaar oude [medeverdachte] te zijn. [medeverdachte] heeft bekend dat hij voorafgaand aan de worsteling
op het slachtoffer heeft geschoten. Op camerabeelden van café [café] , nabij het parkje, zijn vlak
voorafgaand aan het schietincident de verdachte en [medeverdachte] samen lopend te zien. De verdachte heeft –
als bijrijder – samen met een onbekend gebleven NN-man [medeverdachte] in een auto van
Amsterdam Zuid-Oost naar het parkje gereden. Op één van de in het parkje aangetroffen kogels is het DNA van de verdachte aangetroffen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – in afwijking van het door de officier van justitie in de appelschriftuur ingenomen standpunt – een bewezenverklaring van het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde gevorderd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde gevorderd. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft te makkelijk de gehele verklaring van [medeverdachte] terzijde geschoven. Op basis van de verklaring van [medeverdachte] , het aangetroffen DNA van de verdachte op één van de in het parkje aangetroffen kogels en de camerabeelden van het nabij gelegen café, kan een bewezenverklaring volgen. De verdachte heeft een volstrekt ongeloofwaardige verklaring afgelegd en heeft wisselend verklaard over waarom [medeverdachte] naar die plek moest worden gebracht, over wat [medeverdachte] precies tegen hem gezegd zou hebben en over het rondjes rijden ter plaatse. Zijn verklaring moet aangemerkt worden als kennelijk leugenachtig, afgelegd om de waarheid te bemantelen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak voor de feiten 1 en 2 bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij geen enkele wetenschap heeft gehad van hetgeen [medeverdachte] van plan was. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris, bij de voorgeleiding, een uitvoerige, gedetailleerde en verifieerbare verklaring afgelegd. Die verklaring komt overeen met de bevindingen die zijn gedaan naar aanleiding van die verklaring.
De verklaring van [medeverdachte] is niet gedetailleerd en er zitten onjuistheden in. De verklaring roept vragen op met betrekking tot de beloning van € 2.000,- die voor het beschieten van – zo later bleek – [benadeelde]
zou worden uitgereikt, het gebrek aan afspraken na afloop van het incident en het gebruik van het wapen. Ook de uitwisseling die [medeverdachte] enkele dagen en uren voor het incident met ene ‘ [bijnaam] ’ heeft gehad, zijn verdacht te noemen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de verklaringen van [medeverdachte] onbetrouwbaar en dus niet bruikbaar voor het bewijs zijn. Nu naast de verklaring van [medeverdachte] geen bewijs in het dossier te vinden is dat wijst op betrokkenheid van de verdachte, dient deze te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
De verklaringen van de verdachte en schutter [medeverdachte] over de aanloop tot de schietpartij lopen op belangrijke punten uiteen.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 29 april 2020 heeft afgesproken met een bekende van hem genaamd [naam 1] , die [medeverdachte] meenam om te komen chillen in een woning in Amsterdam Zuid-Oost, waar de verdachte op dat moment met de hiervoor bedoelde NN-man verbleef. [medeverdachte] liet een kogel (het hof begrijpt: patroon) zien en vroeg aan de verdachte of hij aan dat soort patronen kon komen. De verdachte heeft de patroon aangepakt, er naar gekeken en vervolgens teruggegeven. [naam 1] – die zelf naar huis moest – vroeg even later of zijn vriend [medeverdachte] met de verdachte mee kon naar rijden naar Amsterdam West. De verdachte vond dat geen probleem en is samen met de NN-man en [medeverdachte] naar Amsterdam West vertrokken. [medeverdachte] had een adres opgegeven en heeft gezegd dat hij naar een meisje in een park moest. Er was ter plaatse geen gelegenheid om te parkeren. Vervolgens zijn hij en [medeverdachte] uitgestapt en heeft hij de bestuurder gevraagd om te bellen wanneer hij een parkeerplaats had gevonden. Vervolgens heeft de verdachte Google Maps op zijn telefoon gebruikt om de locatie te vinden waar [medeverdachte] zou moeten worden afgezet. Toen [medeverdachte] het meisje zag, heeft de verdachte hem een boks gegeven en is hij weggelopen. Toen hoorde hij een schot en is hij weggegaan.
[medeverdachte] heeft verklaard dat, nadat zijn vriend ( [naam 1] ) was vertrokken uit voornoemde woning, een gesprek ontstond over het in een been van een man schieten voor een beloning van € 2.000,00. [medeverdachte] heeft toen aangegeven dat hij dat wel wilde doen. Voor hij het wist, zat hij met de twee mannen in een auto en reden ze naar een park. Ze zijn vervolgens langs het park gereden en de man die beschoten zou moeten worden, is daarbij aangewezen. [medeverdachte] is met één van de mannen uitgestapt en hij heeft een Louis Vuitton-tasje gekregen waarin het vuurwapen zat. Hij is vervolgens naar de man in het park gelopen en heeft geschoten.
[medeverdachte] is driemaal verhoord: op 30 april 2020 en op 12 mei 2020 als verdachte, en op 15 april 2021 als getuige in de onderhavige strafzaak bij de rechter-commissaris. Zijn verklaringen zijn consistent te noemen voor wat betreft de momenten in het huis waar over de uit te voeren opdracht werd gesproken, de momenten rond het park vlak voorafgaand aan het incident, de momenten vlak voor het lossen van het schot en de betrokkenheid van de man die bij hem was (en die later geïdentificeerd is als de verdachte) bij het ten laste gelegde. Gelet op die consistentie acht het hof de verklaring van [medeverdachte] op die punten betrouwbaar, temeer nu de verklaring van [medeverdachte] door ander – objectief – bewijsmateriaal in voldoende mate wordt ondersteund op een aantal essentiële punten.
De twee kogelpatronen die zijn aangetroffen in het park aan het Frederik Hendrikplantsoen zijn onderzocht op DNA-materiaal. Bij één van deze patronen (AANQ7940) kon voor het daarop aangetroffen spoor een DNA-mengprofiel worden opgesteld, waarbij – na een vergelijking met de Nederlandse DNA-databank – een overeenkomst is gevonden met het profiel van de verdachte. Er zijn op de onderzochte patronen geen aanwijzingen gevonden voor aanwezigheid van celmateriaal van [medeverdachte] .
De verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd hetgeen hij heeft waargenomen op camerabeelden van café [café] , gesitueerd vlakbij de plaats delict. Hij ziet omstreeks 19.06 uur twee personen in beeld komen. Hij herkent één van deze personen als [medeverdachte] . Hij ziet dat [medeverdachte] een grijs schoudertasje draagt, dat niet te zien is op eerder die dag van [medeverdachte] gemaakte beelden van stations. De verbalisant ziet dat [medeverdachte] en NN2 (de verdachte) meerdere malen in de richting van het Frederik Hendrikplantsoen kijken. Hij ziet tevens dat ze meermalen in en uit beeld lopen. Omstreeks 19.11 uur ziet de verbalisant een worsteling in het park aan het Frederik Hendrikplantsoen.
Het hof is van oordeel dat voornoemde omstandigheden – het aantreffen van het DNA van de verdachte op de in het park aangetroffen kogel, het daarop niet aantreffen van DNA van [medeverdachte] , de waarnemingen van de verbalisant voor wat betreft de gedragingen van de verdachte en [medeverdachte] op de camerabeelden van café [café] en het op die beelden waarnemen van een schoudertasje bij [medeverdachte] dat eerder niet is waargenomen – in overeenstemming zijn met de verklaring van [medeverdachte] en die verklaring dus ondersteunen. Hieruit doemt op het scenario van de 16-jarige jongen [medeverdachte] , die door de verdachte en diens metgezel een beloning in het vooruitzicht wordt gesteld om een man in (een van) diens benen te schieten, waarbij die twee aan [medeverdachte] nabij de plaats delict in een Louis Vuitton-tasje het wapen (met munitie) leveren, na [medeverdachte] daar naartoe te hebben gereden en het slachtoffer te hebben aangewezen.
Het door de verdachte in zijn verklaring gepresenteerde alternatieve scenario past veel minder goed bij deze omstandigheden. Het feit dat van de verdachte wèl en van de schutter [medeverdachte] geen DNA-materiaal op een afgevuurde kogel is aangetroffen, past veel beter in het scenario van een schutter die het geladen wapen pas kort voor een schietpartij krijgt aangereikt dan in het scenario dat een voor de verdachte volstrekt onbekende jongen op bezoek komt om te chillen, die hem een patroon laat zien met de vraag of de verdachte die kan leveren, waarbij hij de patroon aan de verdachte overhandigd en na bestudering door deze weer aanneemt.
Ook de gedragingen van de verdachte bij de plaats delict, als door de verbalisant zijn waargenomen op de camerabeelden van café [café] , passen beter bij het scenario van [medeverdachte] dan bij het scenario van de verdachte. Als slechts met Google Maps een adres voor [medeverdachte] moest worden gevonden, dat de verdachte op zijn telefoon zou hebben opgezocht, dan zijn de duur van het ter plaatse zijn – ongeveer 5 minuten – en het meermalen voorbij het café lopen en het daarbij in de richting van het park kijken minder logisch dan het scenario van [medeverdachte] , waarbij hem een voor hem nog onbekend slachtoffer moest worden aangewezen.
Alles overziend acht het hof de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en wordt deze ter zijde geschoven.
Het hof is van oordeel dat de WhatsApp-gesprekken die [medeverdachte] had met ‘ [bijnaam] ’ ( [naam 2] ) weliswaar vragen kunnen oproepen, maar geenszins de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde uitsluiten en evenmin maken dat de gehele verklaring van [medeverdachte] als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Dat geldt evenzeer voor de resultaten van het onderzoek met betrekking tot [naam 3] , de ex van het slachtoffer.
Het hof acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een ander medeplichtig is geweest aan de poging tot zware mishandeling van [benadeelde] . Hieruit volgt, gelet op het voorgaande, dat het hof ook wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het daarbij gebruikte vuurwapen samen met anderen voorhanden heeft gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meest subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meest subsidiair
[medeverdachte] op 29 april 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen kogels in een ledemaat van die [benadeelde] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 29 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door (met zijn mededaders);
- te bespreken om die [benadeelde] “bang te maken”, en
- te bespreken om die [benadeelde] “in zijn been te schieten” en
- een geldbedrag van € 2000,- in het vooruitzicht te stellen als beloning voor het beschieten van die [benadeelde] en
- die [medeverdachte] naar het Frederik Hendrikplantsoen te (laten) brengen om die [benadeelde] te beschieten en
- die [medeverdachte] een (doorgeladen) vuurwapen te overhandigen om die [benadeelde] te kunnen beschieten en
- samen met die [medeverdachte] langs het Frederik Hendrikplantsoen te rijden om die [benadeelde] aan te wijzen;
2.
hij op 29 april 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Zoraki (Atak Arms), model 917, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 meest subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat. De inhoud van deze bewijsmiddelen heeft alleen betrekking op het bewijs van het feit, waarop het volgens de inhoud betrekking heeft.

Bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
Feiten 1 en 2
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020089803-6 van 29 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 1-2).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Op woensdag 29 april 2020 omstreeks 19.13 uur, bevond ik, verbalisant, mij op de Nassaukade ter hoogte van het Frederik Hendrikplantsoen te Amsterdam.
Ik, verbalisant, zag meerdere voor mij onbekend gebleven personen wijzen en om hulp roepen. Ik stapte uit het voertuig en rende in de richting waar de personen naar aan het wijzen waren. Dit betrof namelijk het speelgedeelte in het Frederik Hendrikplantsoen. In het voorbij rennen zag ik een op een vuurwapen gelijkend voorwerp rechts van mij in het gras liggen.
Verderop zag ik twee donker geklede mannen op de grond vechten. Dit was aan de kant van de Lodewijk Tripstraat. De vechtende mannen bleken mij later na aanhouding genaamd te zijn:
*** [medeverdachte] geboren op [geboortedag 2] -2003 te [geboorteplaats 2] ***
en
*** [benadeelde] geboren op [geboorterdag 3] -1995 te [geboorteplaats 3] ***
2.
Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] met nummer PL1300-2020089803-25 van 30 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (p. 1009-1017).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 april 2020 tegenover verbalisanten afgelegde
verklaring van [medeverdachte]:
V: Je bent gisteren, 29 april 2020, aangehouden voor mogelijke betrokkenheid bij een schietincident. Wat kan je hier over vertellen?
In Amsterdam hebben we de vriend van mijn vriend ontmoet. Met hem zijn we naar een andere vriend van hem gegaan. We zijn naar een huis gegaan. Na enige tijd is mijn vriend weggegaan. Ik ben alleen in het huis gebleven met de twee mannen die al in het huis waren toen wij daar aankwamen. Er werd mij gevraagd dat ik een man bang moest maken. Eén van de mannen zei dat er een man in zijn been moest worden geschoten. Het ging heel erg snel. Er werd mij gevraagd of ik die meneer in zijn been wilde raken. Voor dat ik het wist gingen we al weg met een auto. Volgens mij kwamen we bij een parkje waar die man was. We zijn eerst langs de man gereden. De man zat in het park. De twee mannen in de auto hebben de man aangewezen. Toen hebben ze mij de Louis Vuitton tas gegeven. Ze zeiden dat daarbij dat het ding in de tas zat. Omdat we besproken hadden dat we iemand zouden gaan schieten ging ik er van uit dat er een vuurwapen in de tas zou zitten. Ze zeiden dat ik de man moest raken. De man kwam op mij afrennen. Ik schrok hierdoor en pakte het wapen uit de tas. Ik heb geschoten. Degene die mij het vroeg, zei dat ik 2.000,- of zo zou krijgen.
3.
Een geschrift, te weten een rapport met kenmerk FAN 666804 van forensisch arts [naam 4] van de GGD Amsterdam, van 30 april 2020 (p. 37-42).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 30-04-2020 omstreeks 24.15 uur zag ik op dhr. [benadeelde] , geboren [geboorterdag 3] -1995 voor een forensisch-medisch onderzoek.
Hierbij informeer ik u, conform afspraak, schriftelijk over mijn bevindingen.
Onderzoeksbevindingen
Op 30-04-2020 had ondergetekende telefonisch contact met de arts-assistent chirurgie van het
OLVG West die kort de volgende bevindingen deelde: er was sprake van een schotwond in de rechter kuit en een schotwond in de achterzijde van het rechter bovenbeen. Er zijn enkele kogelfragmenten verwijderd.
Aangaande de gevaarzetting van een schotverwonding in het onderbeen en één in het bovenbeen
wordt gesteld dat een dergelijke letsels in algemene zin een aanmerkelijke kans op ernstig letsel
oplevert en in het uiterste geval kan leiden tot een levensbedreigende situatie.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 13443195 van 12 augustus 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (ZD 187-188).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Camerabeelden
Binnen het onderzoek zijn verschillende camerabeelden veiliggesteld. Ik heb de beschikbare
camerabeelden gekeken van Café [café] . Dit café bevindt zich vlakbij de plaats delict.
Ik heb het volgende waargenomen op de camerabeelden:
Op woensdag 29 april 2020 omstreeks 19.06 uur zag ik twee personen in beeld komen die geheel in het zwart gekleed waren. Eén van deze personen herken ik aan de kleding als [medeverdachte] . Deze
persoon draagt namelijk dezelfde kleding als de kleding die [medeverdachte] draagt op de eerder bekeken camerabeelden. [medeverdachte] draagt nu een grijs schoudertasje wat hij eerder niet droeg. [medeverdachte] is samen met NN2 (het hof begrijpt hier en hierna: de verdachte) te zien.
[medeverdachte] en NN2 komen in beeld ter hoogte van de Lodewijk Tripstraat te Amsterdam. Zij lopen
langs het café richting de Nassaukade. Ik zag dat [medeverdachte] en NN2 meerdere malen richting het
parkje aan het Frederik Hendrikplantsoen keken. [medeverdachte] en NN2 verdwijnen vervolgens uit beeld.
Omstreeks 19.08 uur komen [medeverdachte] en NN2 weer in beeld lopen. Zij lopen langs het café,
komende uit de richting van de Nassaukade en gaande in de richting van de Lodewijk Tripstraat te Amsterdam. Zij lopen vervolgens langs het parkje van het Frederik Hendrikplantsoen en verdwijnen vervolgens uit beeld.
Omstreeks 19:11 uur zag ik linksboven in het beeld een vermoedelijke worsteling in het parkje van het Frederik Hendrikplantsoen.
5.
Een verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 april 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik begrijp dat ik op camerabeelden te zien ben.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020089803-19 van 28 juli 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (ZD 132 - 145).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten:
Aanleiding onderzoek
Op woensdag 29 april 2020 om 21:51 uur kwamen wij, naar aanleiding van een schietpartij, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie Frederik Hendrikplantsoen.
Wij zagen een zwart handvuurwapen liggen. Wij zagen dat de slede naar achter stond. Wij zagen eveneens dat er geen patroonhouder in het vuurwapen zat.
Op een stuk grasveld werden door ons de volgende sporendragers aangetroffen:
- Munitie – kogelpatroon SIN AANQ7940NL
- Munitie – kogelpatroon SIN AANQ7939NL
De volgende sporen en sporendragers werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Sporendragers
Goednummer: 5913411
SIN: AANQ3734NL
Object: Vuurwapen (pistool)
Goednummer: 5913413
SIN: AANQ7940NL
Object: Munitie (kogelpatroon)
Goednummer: 5913415
SIN: AANQ7939NL
Object: Munitie (kogelpatroon)
7.
Een proces-verbaal wapenonderzoek van 30 april 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (p. 30-35).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Ter plaatse van het schietincident is een vuurwapen (goednummer 5913411) aangetroffen en veilig gesteld.
Omschrijving origineel wapen
Dit is van oorsprong een gas- en alarmpistool met het kaliber 9mm PAK en vervaardigd
door de Turkse firma Atak Arms onder de modelnaam 'Zoraki 917'.
Transformatie
Het gas- en alarmpistool is getransformeerd tot een scherp (kogel) schietend vuurwapen. Hierbij werd, door het inbouwen van een vervangende loop in het kaliber 9mm Kort (synoniem 9mm x 17), het wapen omgebouwd tot een relatief goedkoop scherp (kogel) schietend vuurwapen.
Juridische omschrijving pistool
Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2
lid 1, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie.
8.
Een geschrift, te weten een rapport met dossiernummer N20-127 van het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum d.d. 8 september 2020 (ZD 234 - 241).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Tabel 1: Ontvangen onderzoeksmateriaal.
Omschrijving onderzoeksmateriaal 1 SIN-code sample
AANQ7940NL - munitie (kogelpatroon) AANQ7940NL
AANQ7939NL - munitie (kogelpatroon) AANQ7939NL
Tabel 2: DNA-profielen van referentiepersonen.
Omschrijving 1 SIN-code
Door het NFI gegenereerd PPF6C
DNA-profiel van verdachte [benadeelde] ,
geboren op [geboorterdag 3]1995. [nummer 1]
Door het NFI gegenereerd PPF6C
DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] ,
geboren op [geboortedag 2]-2003. [nummer 2]
Vergelijking van sporen AANQ7940NL en AANQ7939NL met verdachten [nummer 1] en [nummer 2]
De voor sporen AANQ7940NL en AANQ7939NL verkregen resultaten zijn handmatig vergeleken met de DNA-profielen van de verdachten [nummer 1] en [nummer 2].
De DNA-profielen van de verdachten [nummer 1] en [nummer 2] passen niet binnen de voor sporen AANQ7940NL en AANQ7939NL verkregen resultaten.
Daarom kan op grond van de resultaten van dit DNA-onderzoek geconcludeerd worden dat er geen aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van de verdachten [nummer 1] en [nummer 2] in sporen AANQ7940N1 en AANQ7939NL.
AANQ7940NL
Op basis van de resultaten van de afzonderlijke PCRs is voor spoor AANQ7940NL een consensus DNA-mengprofiel bestaande uit 16 aSTRs en 1 YSTR opgesteld. Dit consensus DNA-mengprofiel voldoet niet aan de criteria voor opname in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken, maar is op 3 september 2020 wel, met behulp van de software SmartRank, eenmalig vergeleken met de in de DNA-databank aanwezige DNA-profielen van personen.
Bij deze vergelijking is een overeenkomst gevonden met het NGM DNA-profiel van persoon
[nummer 3] ([verdachte], geb.: [geboortedag 1]-1999, NFI-dossiernr.: [nummer 4]).
Met behulp van de software LRmix Studio is een waarschijnlijkheidsberekening uitgevoerd voor de gevonden overeenkomst. In deze berekening zijn alleen de 15 aSTRs meegenomen waarvoor het DNA-profiel van persoon [nummer 3] is bepaald. Deze vergelijking is uitgevoerd voor de volgende twee hypothesen:
A) De voor spoor AANQ7940NL verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van persoon [nummer 3] en een onbekende persoon, welke geen bloedverwant is van persoon [nummer 3].
B) De voor spoor AANQ7940NL verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van twee onbekende personen, welke geen bloedverwanten zijn van persoon [nummer 3].
Hierbij is voor beide hypothesen rekening gehouden met het gegeven dat in de afzonderlijke
resultaten van spoor AAN07940NL allelic drop-out en/of allelic drop-in kan zijn opgetreden.
Onder hypothese A is het resultaat van deze zoekactie voor de vergeleken STRs meer dan 10 miljard maal waarschijnlijker dan onder hypothese B. Dit betekent dat persoon [nummer 3] op basis van de resultaten van deze zoekactie, de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in spoor AANQ7940NL (zie Aandachtspunt DNA-databank aan het einde van dit rapport).
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meest subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van medeplichtigheid aan poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 en 2 vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek. Nu de rechtbank 18 maanden gevangenisstraf heeft opgelegd voor het onder feit 3 bewezenverklaarde begrijpt het hof, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de inhoud van de appelschriftuur, de vordering van de advocaat-generaal aldus, dat hij voor de feiten 1 meest subsidiair en 2 een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden vordert.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan betrokkenheid bij een poging tot zware mishandeling door – kort weergegeven – het plan te bespreken om het slachtoffer bang te maken en hem in het been te schieten, de schutter naar de plaats delict te (laten) brengen, een pistool te overhandigen, het slachtoffer aan te wijzen en een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen. De schutter, een op dat moment 16-jarige jongen, heeft meermalen geschoten op het slachtoffer waardoor het slachtoffer twee schotverwondingen heeft opgelopen. Dat het letsel relatief beperkt is gebleven is geenszins aan de verdachte te danken en het letsel had vele malen erger kunnen zijn. Dit schietincident vond plaats in een openbaar park, waar meerdere omstanders aanwezig waren, onder wie de ex van het slachtoffer en hun vierjarige zoon.
Door zo te handelen hebben de verdachte en zijn mededader de lichamelijke integriteit van het slachtoffer moedwillig zeer ernstig geschonden en daarbij voor omstanders een potentieel zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden naast de lichamelijke gevolgen – zo leert de ervaring – nog lange tijd daarna de psychische schade. Ook heeft de verdachte een zeer kwalijke rol gespeeld door een nog maar 16-jarige jongen te faciliteren richting de schietpartij, en aldus ook diens leven een dramatische wending gegeven. Tot slot heeft de verdachte bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent de verdachte een en ander zwaar aan, in het bijzonder de omstandigheden waaronder het schietincident heeft plaatsgevonden.
Daarnaast heeft de verdachte zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en met name het gebruik daarvan brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich, hetgeen zich in dit geval ook heeft verwezenlijkt.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 januari 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, onder andere ter zake van geweldsdelicten. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering heeft betrekking op immateriële schade voor een bedrag van
€ 25.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, en afgezien van de eerder verzochte hoofdelijke aansprakelijkheid.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 5.000,- dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het is goed voorstelbaar dat de schietpartij diep heeft ingegrepen in het leven van de benadeelde partij. Hij is meermalen beschoten door een 16-jarige jongen, welke schietpartij heel anders had kunnen aflopen. Er is gepoogd alle munitiedelen uit zijn lichaam te laten verwijderen, wat slechts deels is gelukt. De benadeelde partij heeft niet alleen fysieke maar ook psychische schade geleden. Zo is hij angstig geworden om de straat op te gaan en blijft hij zitten met een gevoel van onrecht en verdriet. De verdachte is, als medeplichtige aan de schietpartij, mede verantwoordelijk voor genoemde schade.
Bij de bepaling van de hoogte van immateriële schadevergoeding naar billijkheid houdt het hof rekening met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof acht alles afwegende een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met wettelijk rente, billijk. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 48, 57, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meest subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meest subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 april 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. D. Radder en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 februari 2022.
mr. D. Radder en mr. P.C. Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]