In deze zaak heeft W.K. Holding B.V. op 15 november 2021 een verzoek ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Het verzoek omvatte een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van K.B. Holding B.V. en haar dochteronderneming Culion B.V. over de periode vanaf 20 december 2021, alsook onmiddellijke voorzieningen, waaronder de schorsing van I.R.B. Holding B.V. als bestuurder van K.B. Holding en Culion. W.K. Holding stelde dat zij onvoldoende verifieerbare financiële informatie ontving en dat er een impasse was ontstaan binnen het bestuur van K.B. Holding.
K.B. Holding c.s. en I.R.B. Holding hebben verweer gevoerd en aangevoerd dat W.K. Holding niet-ontvankelijk was in haar verzoek, onder andere vanwege het ontbreken van een bezwarenbrief. De Ondernemingskamer heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat W.K. Holding voldoende redenen had om haar verzoek in te dienen. De Ondernemingskamer heeft echter vastgesteld dat W.K. Holding niet voldoende concrete informatie heeft verstrekt over de vermeende tekortkomingen in de informatievoorziening.
Uiteindelijk heeft de Ondernemingskamer het verzoek van W.K. Holding afgewezen, omdat er onvoldoende grond was voor twijfel aan het beleid en de gang van zaken van K.B. Holding. W.K. Holding werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 4.114,-. De beschikking is openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.