ECLI:NL:GHAMS:2022:402

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
200.302.368/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig ondanks ontbreken kindsignalen; GI dient zicht te krijgen op opvoedomgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De ouders, [de moeder] en [de vader], waren in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (de GI). De ouders stelden dat er geen ontwikkelingsbedreiging was en dat de kinderen veilig bij hen opgroeiden. Ze voerden aan dat de GI onterecht betrokken was en dat de signalen van zorg overdreven waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in het verleden getuige zijn geweest van huiselijk geweld en dat er zorgen zijn over de opvoedomgeving. Ondanks dat er geen recente kindsignalen zijn, zijn er aanwijzingen dat de ouders niet openstaan voor hulpverlening en dat er een patroon van afwijzing van bemoeienis van instanties is. De GI heeft herhaaldelijk geprobeerd contact te krijgen met de ouders, maar dit is niet gelukt. De ouders hebben weliswaar aangegeven bereid te zijn om hulp te zoeken, maar het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is om de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen te waarborgen.

Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en stelt de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden vast, zodat de GI zicht kan krijgen op de opvoedomgeving en kan beoordelen welke hulpverlening nodig is. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die in een veilige en ondersteunende omgeving moeten opgroeien.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.302.368/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/706622 / JE RK 21-714
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 februari 2022 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader]
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. G.P. Dayala te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] )
;
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] )
.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), van 10 september 2021, hersteld bij beschikking van 23 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 8 november 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 10 september 2021.
2.2
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de ouders van 10 december 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.3
Het hof heeft [kind 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Via bovengenoemd journaalbericht heeft de advocaat van de ouders brieven van beide kinderen ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 15 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de ouders vergezeld door J. Singh, tolk in de Engelse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Ibrahim;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega
.
De ouders zijn niet in persoon verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn, voor zover thans van belang, geboren:
- [kind 1] , op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats] .
Hierna samen te noemen: de kinderen. De vader en [kind 2] hebben de Nederlandse nationaliteit. De nationaliteit van de moeder en [kind 1] is onbekend.
De vader en [kind 2] hebben de Nederlandse nationaliteit. De moeder en [kind 1] hebben een onbekende nationaliteit.
3.2
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders voeren gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] . De moeder voert alleen het gezag uit over [kind 2] . De kinderen wonen bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 10 september 2021, hersteld bij beschikking van 23 september 2021, zijn [kind 1] en [kind 2] – op verzoek van de raad – onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 10 september 2021 tot 10 maart 2022.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] wordt opgeheven.
4.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats bij de moeder in Nederland. Dat betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek van de raad kennis te nemen en dat het Nederlandse recht daarop van toepassing is.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De ouders zijn van mening dat de kinderrechter ten onrechte de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Er zijn geen zorgsignalen en er hebben zich geen zorgwekkende toestanden voorgedaan ten aanzien van de kinderen. De kinderen zijn veilig bij hun ouders. De door de hulpverlening vertelde feiten zijn aangedikt. Vanuit school zijn er juist signalen dat het goed gaat met de kinderen. De door de kinderrechter opgesomde feiten zijn niet aanwezig. De vader heeft [kind 1] op enig moment streng toegesproken maar alleen omdat hij niet vertelde waarom hij was aangehouden en waarom hij lang van huis weg was. Dit is normaal. De moeder wil graag zelf de opvoeding doen en zij zal hulp zoeken indien nodig. De ondertoezichtstelling is dus onjuist en disproportioneel. Daarnaast is de huidige bemoeienis van de GI niet van toegevoegde waarde. Het raadsonderzoek was onnodig en zorgt voor onrust binnen het gezin. Wanneer hulpverlening noodzakelijk zou zijn, zijn de ouders bereid daaraan mee te werken, aldus de ouders. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de ouders gesteld dat er sinds februari 2021 geen politiemeldingen meer zijn geweest. De ouders hebben een schriftelijke aanwijzing ontvangen van de GI en naar aanleiding daarvan heeft op 13 december 2021 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de gezinsmanager en de ouders.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd en meent dat de ondertoezichtstelling terecht is uitgesproken. De kinderen zijn in het verleden getuige geweest van huiselijk geweld. Dit kan schadelijk zijn voor hun ontwikkeling. Op dit moment is er geen zicht op het gezin en het is onduidelijk hoe het met de kinderen gaat. Vanuit school komen positieve signalen maar dit wil niet zeggen dat de kinderen thuis veilig zijn. De signalen die de raad wel heeft ontvangen, met name met betrekking tot een tweemaal gegeven tijdelijk huisverbod aan de vader, baren de raad zorgen. In het vrijwillig kader is reeds voor het verzoek tot ondertoezichtstelling getracht hulpverlening in te zetten. Na het eerste tijdelijke huisverbod in 2018 is er in 2021 opnieuw een tijdelijk huisverbod gegeven. Dit impliceert dat de ouders onvoldoende in staat zijn geweest blijvende verbetering door te voeren in het opvoedklimaat van de kinderen. De ouders zijn afwijzend tegenover bemoeienis van instanties maar het is kennelijk toch zo ver gekomen dat de moeder de politie heeft ingeschakeld en een tijdelijk huisverbod is opgelegd. Bovendien is er te weinig zicht op de belastbaarheid van de moeder. Daarnaast is veel onduidelijkheid over de rol van de vader in het leven van de kinderen. De raad heeft bewust om een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden verzocht omdat zij in eerste instantie alleen meer zicht willen en aan de hand daarvan bepalen of, en zo ja, welke hulpverlening aangewezen is.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het vanaf de start van hun betrokkenheid niet gelukt is om contact te krijgen met de ouders. Om die reden is er een schriftelijke aanwijzing gegeven op 6 december 2021.
Deze schriftelijke aanwijzing houdt in dat een aantal contactmomenten tussen de GI en de ouders zijn vastgelegd en dat de ouders zich daaraan moeten houden zodat er een plan van aanpak kan worden gemaakt. Tot op heden is het niet gelukt om zicht te krijgen terwijl dit wel noodzakelijk is. Recentelijk heeft de gezinsmanager wel gesproken met [kind 1] . In dat gesprek heeft [kind 1] aangegeven dat het met hem goed gaat. Hij heeft geen hulp nodig maar kan zich voorstellen dat dit voor [kind 2] anders is omdat [kind 2] jonger is. [kind 1] heeft aangegeven dat er soms spanningen zijn thuis maar dat hij daar goed mee om kan gaan. Hij probeert [kind 2] te begeleiden. Van belang is dat wordt bekeken of de kinderen zich goed ontwikkelen binnen een veilige opvoedomgeving. Er is getracht hulpverlening in te zetten, onder meer met behulp van Tubane, hetgeen niet is gelukt.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De GI is in 2018 betrokken geraakt nadat de vader een tijdelijk huisverbod heeft gekregen in verband met het vermoeden van huiselijk geweld. De GI heeft toen getracht, onder andere samen met de Blijfgroep en Tubane, hulpverlening in te zetten. Dit is niet van de grond gekomen omdat de ouders weigerden contact te hebben met de GI. Wel zijn toen veiligheidsafspraken gemaakt. In februari 2021 heeft opnieuw een incident plaatsgevonden binnen het gezin en de moeder heeft de politie ingeschakeld. De vader heeft op dat moment opnieuw een tijdelijk huisverbod gekregen. Tijdens een van de bezoeken van de wijkagent in maart 2021 heeft de moeder aangegeven mee te werken aan een vervolgafspraak met de GI. Deze toezegging trok zij later in. De wijkagent heeft uitgesproken dat sprake is van overbelasting bij de moeder. De GI heeft vervolgens op diverse manieren geprobeerd in contact te komen met het gezin, onder andere telefonisch maar ook door onaangekondigd op huisbezoek te gaan, hetgeen niets opleverde. Daarom is de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de opvoedsituatie en de veiligheid van de kinderen. De kinderen zijn vervolgens onder toezicht gesteld. De doelen van de ondertoezichtstelling waren het krijgen van zicht op de thuissituatie en de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2] waarbij de ouders openheid moeten geven en de samenwerking moeten aangaan, en het in kaart brengen in welke mate begeleiding, behandeling of hulp voor de kinderen, de moeder en/of de vader noodzakelijk wordt geacht. Het is de GI echter nog altijd niet gelukt om contact te krijgen met het gezin. Als gevolg hiervan heeft de GI nog geen zicht gekregen op de opvoedomgeving van de kinderen waarbij de rol van de vader in het gezin ook nog altijd onduidelijk is. De GI heeft wel gesproken met [kind 1] . In dit gesprek heeft [kind 1] gezegd dat hij geen hulpverlening nodig heeft maar dat hij zich kan voorstellen dat dit voor [kind 2] anders is omdat hij jonger is. Hij probeert [kind 2] te begeleiden in hoe om te gaan met de spanningen thuis. De GI heeft de moeder op 6 december 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin is aangegeven dat de moeder de geplande contactmomenten met de gezinsmanager moet nakomen. Er is op dit moment geen hulpverlening ingezet omdat de GI zonder zicht te krijgen op de situatie niet kan inschatten welke hulpverlening aangewezen is.
5.7
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De kinderen zijn in het verleden vermoedelijk getuige geweest van huiselijk geweld waarna de vader twee keer een tijdelijk huisverbod heeft gekregen. Daardoor bestaan grote zorgen over de veiligheid van de opvoedomgeving waarin de kinderen opgroeien. De moeder laat al jaren een patroon zien waarbij zij iedere bemoeienis vanuit welke instantie dan ook afhoudt. Zelfs de hulp van Tubane, een organisatie voor en door de Rwandese gemeenschap, houdt zij af. Toch heeft zij zelf de politie ingeschakeld toen er in 2021 een incident plaatsvond in het gezin.
Voorts speelt mee dat [kind 1] heeft aangegeven dat hij inmiddels een manier heeft gevonden om te leven met de spanningen thuis en dat hij probeert [kind 2] hierin te begeleiden. Dit is naar het oordeel van het hof voldoende om te spreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen op basis waarvan de ondertoezichtstelling terecht is uitgesproken. Hoewel er geen kindsignalen zijn – de kinderen doen het allebei goed op school en de school heeft geen zorgen – bestaan toch zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Het is niet de taak van [kind 1] om zijn jongere broertje begeleiding te bieden over hoe om te gaan met de spanningen thuis, dit is een taak die niet bij kinderen hoort, ook niet indien zij bijna volwassen zijn. Bovendien heeft de vader in drie jaar tijd twee keer een tijdelijk huisverbod gekregen. Dat de moeder zegt hulpverlening in te schakelen als dit nodig is, doet daar niet aan af. Het verleden heeft aangetoond dat de ouders iedere bemoeienis uit de weg gaan. Enkel toen het echt niet meer ging in 2021 heeft de moeder de politie benaderd. Belangrijk is dat de GI zicht krijgt op de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2] . Daarvoor is nodig dat de ouders openheid geven richting de GI zodat kan worden bekeken of, en zo ja, welke hulpverlening noodzakelijk is in het gezin. In het verleden is in het vrijwillig kader getracht zicht te krijgen op het gezin en hulpverlening in te zetten, maar dit is niet gelukt. Het hof is gelet hierop van oordeel dat het gedwongen kader mede daarom noodzakelijk is. Gezien de zorgen die bestaan acht het hof de verzochte termijn van zes maanden voor de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd. Het hof zal de beschikking waarvan beroep daarom bekrachtigen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 15 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.