ECLI:NL:GHAMS:2022:396

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
200.292.977/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling van een meerderjarige met geestelijke en lichamelijke beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de goederen van de rechthebbende onder bewind zijn gesteld. De rechthebbende, geboren in 2000, heeft als gevolg van een verkeersongeval in 2005 een schadevergoeding van € 650.000,- ontvangen. De rechthebbende is van mening dat hij in staat is zijn financiële belangen zelf te behartigen, ondanks dat hij in het verleden slachtoffer is geweest van ontvoering en bedreiging. De bewindvoerder daarentegen stelt dat er voldoende gronden zijn voor het instellen van een bewind, gezien het feit dat de rechthebbende in zijn vroege jeugd hersenletsel heeft opgelopen en momenteel nog maar € 4.000,- van de schadevergoeding over heeft. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de rechthebbende geen openheid van zaken wil geven over zijn financiën, wat leidt tot onduidelijkheid over zijn vermogen. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor het bewind ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze ook nu nog bestaan. Het hof heeft het verzoek van de rechthebbende om de onderbewindstelling op te heffen afgewezen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.292.977/01
Zaaknummer rechtbank: 8851822 / BM VERZ 20-3052 KL
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 februari 2022 inzake
[de rechthebbende]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- Stichting Bewindvoering tot Plaatselijk Nut (hierna: de bewindvoerder), advocaat mr. G.J.F. Voss te Zaandam;
- [de vader] (hierna: de vader van de rechthebbende);
- [de moeder] (hierna: de moeder van de rechthebbende);
- [de zus] (hierna: de zus van de rechthebbende);
- [de broer] (hierna: de broer van de rechthebbende).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 25 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 13 april 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 25 februari 2021.
2.2
De bewindvoerder heeft op 3 september 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de rechthebbende van 20 juli 2021 met bijlagen, ingekomen op 21 juli 2021;
- een e-mailbericht van de zijde van de bewindvoerder van 26 november 2021 met een bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 15 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door C.J.A. Könst en B. Veenis en bijgestaan door hun advocaat;
- de vader van de rechthebbende;
- de moeder van de rechthebbende;
- de broer van de rechthebbende.
De zus van de rechthebbende is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 2000. De rechthebbende is de zoon van [de vader] en [de moeder] .
3.2
Als gevolg van een verkeersongeval in 2005 heeft de rechthebbende in totaal € 650.000,- aan schadevergoeding ontvangen.
3.3
Tot aan zijn meerderjarigheid behartigde een bijzondere curator de financiële belangen van de rechthebbende.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, op verzoek van de vader en de zus van de rechthebbende, de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld vanwege zijn geestelijke of lichamelijke toestand en is Stichting Bewindvoering tot “Plaatselijk Nut” tot bewindvoerder benoemd.
4.2
De rechthebbende verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, naar het hof begrijpt, het verzoek tot onderbewindstelling alsnog af te wijzen.
4.3
De bewindvoerder verzoekt het beroep van de rechthebbende af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of er ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans nog gronden aanwezig zijn voor de onderbewindstelling van de rechthebbende.
5.2
De rechthebbende betoogt, naar het hof begrijpt, dat de rechtbank ten onrechte de goederen die hem (zullen) toebehoren onder bewind heeft gesteld en stelt daartoe onder meer het volgende. Betrokkene is in staat zelf zijn financiële belangen te behartigen. Dit kan hij inmiddels zelf. Hij is echter niet bestand tegen geweld met bedreiging. Hij is in 2020 een aantal dagen ontvoerd geweest door een neef en diens vriend. Zij hebben hem bedreigd en gedwongen € 107.000,- aan contanten op te nemen en zij hebben twee horloges met een waarde van in totaal € 72.000,- van hem afgepakt. De horecaonderneming die hij had gekocht met zijn broer is niet succesvol gebleken, omdat de coronacrisis uitbrak. Deze onderneming is inmiddels verkocht.
De rechthebbende waardeert de bezorgdheid van zijn ouders en zus maar voelt het bewind als een straf. Ter zitting in hoger beroep heeft de rechthebbende aanvullend verklaard dat hij niet wil vertellen waar het restant van de schadevergoeding van € 650.000,- is gebleven. Er loopt op dit moment een artikel 12-procedure tegen het openbaar ministerie om ervoor te zorgen dat zijn neef door het openbaar ministerie wordt vervolgd voor de bedreiging van rechthebbende. Het restaurant dat hij met zijn broer had gekocht is verkocht voor € 70.000,-. Waar dit geld nu is, wil de rechthebbende evenmin zeggen. Het contact met de bewindvoerder verloopt moeizaam omdat men hem geen kans geeft om zijn eigen financiën te beheren. Als de bestreden beschikking wordt vernietigd zal hij wat geld terugstorten op zijn rekening, aldus de rechthebbende, zodat het niet langer aan het zicht onttrokken is.
5.3
De bewindvoerder is van mening dat er voldoende gronden waren voor het instellen van een bewind. Ten tijde van het verzoek tot onderbewindstelling was nog € 100.000,- over van de uitgekeerde schadevergoeding van in totaal € 650.000,-. Inmiddels resteert nog slechts € 2.100,-. Het geld is verdwenen tijdens onder andere de ontvoering en bedreiging door de neef van de rechthebbende. Daarnaast heeft de oudste broer van de rechthebbende hem een horecaonderneming laten kopen. De bewindvoerder vermoedt dat de rechthebbende de financiële gevolgen hiervan niet heeft kunnen overzien. Na het verzoek tot onderbewindstelling en vlak voor de datum van de beschikking is een bedrag van € 50.000,- opgenomen van de rekening van de rechthebbende. De rechthebbende weigert te vertellen waar dit geld aan is besteed. Er is geen enkel inzicht in de administratie van de rechthebbende en ook is er geen belastingaangifte gedaan. Daarnaast heeft de rechthebbende bekeuringen ontvangen voor verkeersovertredingen en heeft hij een betalingsachterstand bij de zorgverzekering. Van belang is dat de rechthebbende wordt beschermd tegen kwaadwillende personen en dat zijn financiële belangen door een professionele organisatie worden behartigd. Ter zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder aanvullend verklaard dat de rechthebbende geen openheid van zaken wilde geven waardoor de bewindvoerder zelf moest uitzoeken waar de rechthebbende bankiert. Toen zij eenmaal inzage hadden in de bankafschriften bleek dat de rechthebbende nog over € 4.000,- spaargeld beschikt. De rechthebbende krijgt wekelijks € 50,- leefgeld uitgekeerd. De rechthebbende werkt niet mee waardoor veel dingen nog onduidelijk zijn. De belastingdienst moet nog bepalen of de rechthebbende vermogensbelasting moet betalen over de periode dat hij de schadevergoeding op zijn rekening had staan. De rechthebbende is niet in staat om zijn financiën zelf te beheren, zeker indien er geld mocht komen uit een eventueel in te stellen vordering tegen zijn neef.
5.4
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.5
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de rechthebbende in zijn vroege jeugd een ernstig auto-ongeluk heeft gehad als gevolg waarvan hij hersenletsel heeft opgelopen. Uit psychiatrisch onderzoek is gebleken dat de rechthebbende functioneert op het niveau van een 8-jarige.
Hij heeft in totaal € 650.000,- aan letselschadevergoeding gekregen voor het letsel dat hij als gevolg van het ongeluk heeft opgelopen. Van dit geldbedrag stond, ten tijde van de zitting in hoger beroep, nog € 4.000,- op zijn bankrekening. Een deel van het geld, € 150.000,-, is opgegaan nadat de neef van de rechthebbende de rechthebbende naar eigen zeggen heeft bedreigd met een vuurwapen en rechthebbende dwong dat geld af te geven aan die neef. Voorts stelt de rechthebbende dat hij € 70.000,- heeft ontvangen in verband met de verkoop van het restaurant dat hij eerder samen met zijn broer had aangekocht. Waar dit geld is gebleven, wil hij niet vertellen. De communicatie met de bewindvoerder verloopt moeizaam omdat de rechthebbende geen openheid van zaken wil geven. Er bestaat daarom nog veel onduidelijkheid over zijn financiën en vermogen, waartoe ook een eventuele vordering uit onrechtmatige daad op genoemde neef behoort. Met de bewindvoerder acht het hof het risico aanwezig dat op het moment dat er geld zou komen uit een eventueel in te stellen vordering op de neef, de rechthebbende beschermd moet worden zodat hem niet opnieuw een (mogelijk) groot geldbedrag wordt ontfutseld. Daarnaast weegt het hof mee dat de rechthebbende naar eigen zeggen nog contant geld heeft, circa € 70.000,-, waarvan onbekend is wie daar op dit moment over kan beschikken. Ook met betrekking tot dat geldbedrag dient de rechthebbende beschermd te worden. De letselschadevergoeding is voor de rechthebbende bedoeld en niet voor iemand anders; het is in dit verband veelzeggend dat de broer van de rechthebbende ter zitting in hoger beroep in dit verband sprak over ‘ons’ geld. Wat daarvan zij, voorkomen moet worden dat de rechthebbende opnieuw slachtoffer wordt van iemand die slechte bedoelingen met hem heeft.
Op grond van het voorgaande acht het hof aannemelijk dat de rechthebbende (nog altijd) niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn geestelijke en lichamelijke toestand. De gronden voor het bewind waren dus ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig en deze zijn ook nu nog aanwezig. Onvoldoende is komen vast te staan dat het bewind niet langer noodzakelijk is of dat voortzetting van het bewind niet zinvol is, dan wel dat aanvankelijk of op dit moment met een andere, minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat het hof het verzoek in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan hoger beroep;
draagt de griffier op om op voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 15 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.