Op 16 november 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 21 januari 2022 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die op 24 juli 2021 in Amsterdam werd betrapt op het overtreden van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij een hoeveelheid van 705 microgram werd vastgesteld. De verdachte, wiens naam en persoonlijke gegevens in het document zijn geanonimiseerd, heeft afstand gedaan van het recht om in cassatie te gaan tegen de uitspraak van het hof.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en 10 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte voor een periode van 6 maanden de bevoegdheid ontnomen om motorrijtuigen te besturen. De bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft bepaald dat de tijd waarin het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd of ingehouden, in mindering zal worden gebracht op de duur van de bijkomende straf.
De uitspraak is gedaan door mr. S.M.M. Bordenga, in aanwezigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier. De zaak is behandeld in de enkelvoudige strafkamer van het hof, en de beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.